Beste Arthur,
Ik zou best willen weten welk gezicht er bij de witte sportsokken en het kitcherige buddhavarken (of spaarbuddha; mij ontgaat de noodzaak van zulk een prul in verder een lege kamer) hoort. We leefden even op jouw vierkante meters en hoewel het er niet veel waren; we hebben ons geamuseerd.
Het was prettig dat je een wafelijzer had (hoewel het bij nader inzien meer een tosti-apparaat was) want wafels als ontbijt maken de man, en in mijn geval vrouw. Ook was het prettig dat er onder het bed zo’n luxe massage-olie verstopt lag (hoewel je ook onder bed behoort te schoonmaken; juist onder het bed, beste Arthur!). We hebben je massage-olie snel met rust gelaten want we probeerden zo veel mogelijk vlekken op de muur te voorkomen.
Leuk trouwens, dat je oma zo’n fervent kaartjesstuurster is, dat moet vast een hoop eenzaamheid wegnemen. Trek het je trouwens niet aan dat ze dacht dat je wel nooit een marathon zou lopen, wij hebben vertrouwen in je en je hebt in elk geval de goede sokken.
Je hebt trouwens een vriendelijke bovenbuurman, hij is een jaar of veertig maar nog erg fit in lijf en vooral leden. Hij noemt zich Bram maar wij vermoeden dat hij Abraham heet. Hij heeft een joods voorkomen. Misschien kun je vrienden met hem worden; hij heeft een stofzuiger.
Toen hij over rugklachten begon hebben we hem aangeraden de stofzuiger voortaan in de meterkast te bewaren in plaats van op zolder.
Een vriendelijke man; oprecht ook.
We hopen dat je een goed psycholoog zult worden want daaraan moet geen gebrek zijn in de toekomst. Nobele studiekeuze vinden wij unaniem. We hadden vijftig euro voor je als bedankje maar die hebben we uit jouw naam aan een zwerver gegeven.
Verwen Danielle maar namens ons met het restje massage-olie en vergeet niet haar armband terug te geven die achterin het linkerlaatje lag. Of is die van jou?
Met veel dankbare groeten,
ons
p.s. Sorry van de gordijnen
p.p.s Heb je hyves?
Waar je gevallen bent, blijf je.
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.
JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.
JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)
20091224
20091125
Deadlines
Will you take me as your mistress?
Long and dark hair.
Will you cut it off when it is useless?
-Inara George.
De tijd verdwijnt niet, hij tikt simpelweg door.
Neem je me mee? Dat vroeg mijn minnares toen we bijna beseften dat de meeste lijnen nooit of pas na heel lang elkaar zullen snijden. We dachten dat we het avontuur roken.
Ik nam haar mee, om te ontdekken wat er zou gebeuren. Bovendien kun je bepaalde verzoeken niet weigeren.
Ik noemde haar graag minnares, hoewel mijn vriendin al was vertrokken.
(Dat vertrek was allesbehalve drama. Ze nam me mee naar Café en daar zei ze dat ze wilde praten. Ze hield het kort en vertrok.)
Jou neem ik mee, zei ik. We gingen met de auto.
We zeiden weinig tegen elkaar, en hoe wel mijn blik vooral op de weg was gericht herinner ik me nog levendig hoe haar mond zich om de sigaret sloot. Ze kneep steeds even venijnig met haar lippen waardoor het einde van de sigaret rood oplichtte. Ik staarde er naar.
Ze vroeg niet waarnaar ik keek. Ze keek naar de witte streep op de weg.
Een fijne streep, zei ze.
Ik knikte, hoewel ze geen rijbewijs had en achter het stuur elke streep hetzelfde is. Een doodslijn. Eentje die je niet wilt zien.
Je bent mijn minnares, zei ik liefdevol. Ik speelde met haar haren. Met mijn gevoelens hoefde ze zich niet bezig te houden.
Ze kende haar plaats. Ze hield haar mond. Even twijfelde ik of ik haar zou vertrouwen.
Ik dacht aan de vrouw die met weinig woorden van me vertrok. De minnares mocht niet met evenveel woorden strijden. Dat zou niet ethisch zijn.
Wanneer neem je me nou echt mee, vroeg ze toen we aankwamen. We liepen het buffet. Ze schepte appelmoes over haar bruine bonen (want over alles waar gehakt in zit, moet appelmoes).
Mijn vorige vriend bezorgde de krant, zei ze.
Die ging nooit ver om me mee te nemen.
Ik was in feite overal.
Ik zweeg en knikte. Toen kuste ik haar in haar nek, achter haar oor. Ik ken jouw plaats, zei ik.
Ik probeerde te bedenken hoe ik het mooi kon maken. In feite hoefde ze nergens heen. Stilstand is vooruitgang.
Maar ik wilde niet pathetisch zijn.
Misschien kun je je betere vrienden bedenken, zei ik.
Transparante vrienden zijn niet verkeerd.
Fantaseer, het mag ook erotisch.
Vertrek maar niet, ik ben je verre buur.
’s Avonds kroop ze onder mijn arm. Je woorden troosten niet, zei ze.
Ik trok de dekens over me heen.
Zie ‘t als een sex-upgrade, zei ik.
Morgen gaan we naar huis.
Dat deden we niet, zoals het hoort om tegengesteld te leven. We bekeken wat kastelen en een opera van Puccini.
’s Avonds wierp ze zich in mijn armen, zuchtend, zoenend. Zonder woorden maar het had wel wat.
Na afloop zei ze: we hebben seks tegen de dood. Misschien winnen we wel.
Niemand sterft zoals hij heeft geleefd,
Morgen gaan we naar huis, zei ik.
In de auto terug had ze gekookte eieren. Langzaam pelde ze een ei af, terwijl ze probeerde te formuleren wie ik was.
Je bent mijn lievelingsmens, zei ze, terwijl ze de stukjes schaal in de asbak legde.
Of ja, je staat hoog in de lijst van favoriete mensen.
Langzaam kwam er meer tevoorschijn van het springerige ei. Ook de mayonaise toverde ze uit haar zak.
Eigenlijk ken ik je niet, zei ze terwijl ze het ei in twee happen verorberde. Ze spoot mayonaise in haar mond.
Ik wil een boek schrijven, dat mag je wel weten, zei ze.
Ik wilde wel haar bladzijdes zijn, bedacht ik terwijl ik naar de slanke vingers keek, aan de welvingen in haar lichaam dacht, aan de dingen die ze zei als woorden er niet langer toededen, aan hoe haar grafsteen zou zijn als ze er niet meer was, hoe ze haar kauwgum uitspuugde.
Haar inkt mag overal indringen en de mensen mogen me lezen. Boeken kennen geen symptomen.
Ik ben verliefd op de passie, zei ik.
Ik denk maar aan één ding als jij mayonaise in je mond spuit.
Misschien moet je gaan zeilen of animatiefilms maken.
Misschien moet je dingen gaan leren inzien. Achter de bomen is alleen maar meer bos.
En als er geen bos is, is er wel iets anders.
Wij blijven zoals we zijn.
Je zal geen boek schrijven
en ik zal het niet kunnen aanzien.
Laten we nou gewoon beminnen.
De mensen die niet denken
die doen het beter.
We asfalteerden een heel leven.
Zou oneindigheid het begin zijn van een nieuwe dimensie?
Evenwijdige lijnen blijven altijd zij aan zij, zei ooit een vrouw die met een veel te kort rokje in een café zat. Ze zei het niet tegen mij. Het viel ook niet stil toen ze dat zei. Het was gewoon dat mijn oren zich dat aantrokken. Misschien snijden ze wel in een nieuwe dimensie, dat zei ooit een progressieve wiskundeleraar. Alles is relatief. Ik deel een rekening. Het kan me weinig schelen.
I have never seen the bottom
The bottom of the well.
Could you ever love a mistress?
It never feels the same.
Long and dark hair.
Will you cut it off when it is useless?
-Inara George.
De tijd verdwijnt niet, hij tikt simpelweg door.
Neem je me mee? Dat vroeg mijn minnares toen we bijna beseften dat de meeste lijnen nooit of pas na heel lang elkaar zullen snijden. We dachten dat we het avontuur roken.
Ik nam haar mee, om te ontdekken wat er zou gebeuren. Bovendien kun je bepaalde verzoeken niet weigeren.
Ik noemde haar graag minnares, hoewel mijn vriendin al was vertrokken.
(Dat vertrek was allesbehalve drama. Ze nam me mee naar Café en daar zei ze dat ze wilde praten. Ze hield het kort en vertrok.)
Jou neem ik mee, zei ik. We gingen met de auto.
We zeiden weinig tegen elkaar, en hoe wel mijn blik vooral op de weg was gericht herinner ik me nog levendig hoe haar mond zich om de sigaret sloot. Ze kneep steeds even venijnig met haar lippen waardoor het einde van de sigaret rood oplichtte. Ik staarde er naar.
Ze vroeg niet waarnaar ik keek. Ze keek naar de witte streep op de weg.
Een fijne streep, zei ze.
Ik knikte, hoewel ze geen rijbewijs had en achter het stuur elke streep hetzelfde is. Een doodslijn. Eentje die je niet wilt zien.
Je bent mijn minnares, zei ik liefdevol. Ik speelde met haar haren. Met mijn gevoelens hoefde ze zich niet bezig te houden.
Ze kende haar plaats. Ze hield haar mond. Even twijfelde ik of ik haar zou vertrouwen.
Ik dacht aan de vrouw die met weinig woorden van me vertrok. De minnares mocht niet met evenveel woorden strijden. Dat zou niet ethisch zijn.
Wanneer neem je me nou echt mee, vroeg ze toen we aankwamen. We liepen het buffet. Ze schepte appelmoes over haar bruine bonen (want over alles waar gehakt in zit, moet appelmoes).
Mijn vorige vriend bezorgde de krant, zei ze.
Die ging nooit ver om me mee te nemen.
Ik was in feite overal.
Ik zweeg en knikte. Toen kuste ik haar in haar nek, achter haar oor. Ik ken jouw plaats, zei ik.
Ik probeerde te bedenken hoe ik het mooi kon maken. In feite hoefde ze nergens heen. Stilstand is vooruitgang.
Maar ik wilde niet pathetisch zijn.
Misschien kun je je betere vrienden bedenken, zei ik.
Transparante vrienden zijn niet verkeerd.
Fantaseer, het mag ook erotisch.
Vertrek maar niet, ik ben je verre buur.
’s Avonds kroop ze onder mijn arm. Je woorden troosten niet, zei ze.
Ik trok de dekens over me heen.
Zie ‘t als een sex-upgrade, zei ik.
Morgen gaan we naar huis.
Dat deden we niet, zoals het hoort om tegengesteld te leven. We bekeken wat kastelen en een opera van Puccini.
’s Avonds wierp ze zich in mijn armen, zuchtend, zoenend. Zonder woorden maar het had wel wat.
Na afloop zei ze: we hebben seks tegen de dood. Misschien winnen we wel.
Niemand sterft zoals hij heeft geleefd,
Morgen gaan we naar huis, zei ik.
In de auto terug had ze gekookte eieren. Langzaam pelde ze een ei af, terwijl ze probeerde te formuleren wie ik was.
Je bent mijn lievelingsmens, zei ze, terwijl ze de stukjes schaal in de asbak legde.
Of ja, je staat hoog in de lijst van favoriete mensen.
Langzaam kwam er meer tevoorschijn van het springerige ei. Ook de mayonaise toverde ze uit haar zak.
Eigenlijk ken ik je niet, zei ze terwijl ze het ei in twee happen verorberde. Ze spoot mayonaise in haar mond.
Ik wil een boek schrijven, dat mag je wel weten, zei ze.
Ik wilde wel haar bladzijdes zijn, bedacht ik terwijl ik naar de slanke vingers keek, aan de welvingen in haar lichaam dacht, aan de dingen die ze zei als woorden er niet langer toededen, aan hoe haar grafsteen zou zijn als ze er niet meer was, hoe ze haar kauwgum uitspuugde.
Haar inkt mag overal indringen en de mensen mogen me lezen. Boeken kennen geen symptomen.
Ik ben verliefd op de passie, zei ik.
Ik denk maar aan één ding als jij mayonaise in je mond spuit.
Misschien moet je gaan zeilen of animatiefilms maken.
Misschien moet je dingen gaan leren inzien. Achter de bomen is alleen maar meer bos.
En als er geen bos is, is er wel iets anders.
Wij blijven zoals we zijn.
Je zal geen boek schrijven
en ik zal het niet kunnen aanzien.
Laten we nou gewoon beminnen.
De mensen die niet denken
die doen het beter.
We asfalteerden een heel leven.
Zou oneindigheid het begin zijn van een nieuwe dimensie?
Evenwijdige lijnen blijven altijd zij aan zij, zei ooit een vrouw die met een veel te kort rokje in een café zat. Ze zei het niet tegen mij. Het viel ook niet stil toen ze dat zei. Het was gewoon dat mijn oren zich dat aantrokken. Misschien snijden ze wel in een nieuwe dimensie, dat zei ooit een progressieve wiskundeleraar. Alles is relatief. Ik deel een rekening. Het kan me weinig schelen.
I have never seen the bottom
The bottom of the well.
Could you ever love a mistress?
It never feels the same.
20091116
zo maar een dag
de hoeveelste dag voor dat er iets gebeurd
wat er toe doet?
Anticonceptie smaakt zoet, ook al is de relatie uit.
Je hebt zijn aansteker nog, al is er geen vuur meer,
wat een symboliek, deernis-
wekkend.
Niemand is baanbrekend;
zelfs geboren worden en daaruit de jaartelling laten vloeien is passief.
Zoals leren, of jarig zijn.
De illusie dat het er toe doet:
over microkrediet praten voor een klas met toekomstige kapitalisten
voor een te vergane wereld.
Wees als de arme student met zijn aardappel.
Hij was hem kwijt.
Uiteindelijk ging hij vast boontjes doppen.
De aardappel kwam niet.
Je schrijft een gedicht over mensen die er niet bij horen;
ze passen niet onder de paraplu.
Je noemt het parapluriformiteit
en je denkt;
waarom doe ik dit
Dan proef je anticonceptie met een zoet laagje;
wie zou dat hebben bedacht;
brainstormend rond een tafel.
En je denkt aan de commercie. En dan
doe je uit wanhoop iets baanbrekends.
Meteen heb je er spijt van.
Als je het niemand verteld is het niet gebeurd.
Wat zijn nou ongenotuleerde gebeurtenissen
En zelf vergeet je het
je ziet jezelf trouwens terug;
als was het een film
-een nadelig effect van te veel films-
onder een tunneltje
wachtend tot alles weg was;
omdat je daar niet wilde zijn maar ook niet thuis;
hoe mensen met kapsels die niet geknipt kunnen zijn, maar eigenlijk ook niet zo maar ontstaan je aankijken alsof jij hier de gek bent.
Wat je dan misschien ook bent;
maar je hebt nog de gave jezelf te kunnen verrassen.
Met hun haar heb je die gave niet.
i think we can make ends meet
stuurde je
en eronder dacht je liefde
maar daar heb je het dus niet over,
want dat heb je niet gedaan.
wat er toe doet?
Anticonceptie smaakt zoet, ook al is de relatie uit.
Je hebt zijn aansteker nog, al is er geen vuur meer,
wat een symboliek, deernis-
wekkend.
Niemand is baanbrekend;
zelfs geboren worden en daaruit de jaartelling laten vloeien is passief.
Zoals leren, of jarig zijn.
De illusie dat het er toe doet:
over microkrediet praten voor een klas met toekomstige kapitalisten
voor een te vergane wereld.
Wees als de arme student met zijn aardappel.
Hij was hem kwijt.
Uiteindelijk ging hij vast boontjes doppen.
De aardappel kwam niet.
Je schrijft een gedicht over mensen die er niet bij horen;
ze passen niet onder de paraplu.
Je noemt het parapluriformiteit
en je denkt;
waarom doe ik dit
Dan proef je anticonceptie met een zoet laagje;
wie zou dat hebben bedacht;
brainstormend rond een tafel.
En je denkt aan de commercie. En dan
doe je uit wanhoop iets baanbrekends.
Meteen heb je er spijt van.
Als je het niemand verteld is het niet gebeurd.
Wat zijn nou ongenotuleerde gebeurtenissen
En zelf vergeet je het
je ziet jezelf trouwens terug;
als was het een film
-een nadelig effect van te veel films-
onder een tunneltje
wachtend tot alles weg was;
omdat je daar niet wilde zijn maar ook niet thuis;
hoe mensen met kapsels die niet geknipt kunnen zijn, maar eigenlijk ook niet zo maar ontstaan je aankijken alsof jij hier de gek bent.
Wat je dan misschien ook bent;
maar je hebt nog de gave jezelf te kunnen verrassen.
Met hun haar heb je die gave niet.
i think we can make ends meet
stuurde je
en eronder dacht je liefde
maar daar heb je het dus niet over,
want dat heb je niet gedaan.
20091103
slaat boos een deur dicht.
Ik ga animatiefilms maken.
Absel denkt, dat vrije relaties bestaan.
Hij zegt dat ik zijn alibi ben
zo hebben alle mannen een alibi
en zijn ze allemaal verdacht.
Absel vindt het fijn om luisterboeken te luisteren
op de bank en dan mijn broekspijp omhoog te doen
en mijn onderbeen te masseren.
Ik lees dan,
en doe alsof ik het niet merk.
Misselijk word ik daarvan,
stoïcijns die ogen
die handen
die stilte.
Niet iedereen is toebedeeld met een alibi
het leven alleen is geen alibi.
Absel en ik zijn de sterretjes die boven een woord staan
zo eentje die je aandacht trekt, -
en dan zie je het sterretje.
Absel en ik zijn een teleurstelling die je van te voren ziet aankomen.
Ik ga zeilen.
Ik ga animatiefilms maken.
Absel denkt, dat vrije relaties bestaan.
Hij zegt dat ik zijn alibi ben
zo hebben alle mannen een alibi
en zijn ze allemaal verdacht.
Absel vindt het fijn om luisterboeken te luisteren
op de bank en dan mijn broekspijp omhoog te doen
en mijn onderbeen te masseren.
Ik lees dan,
en doe alsof ik het niet merk.
Misselijk word ik daarvan,
stoïcijns die ogen
die handen
die stilte.
Niet iedereen is toebedeeld met een alibi
het leven alleen is geen alibi.
Absel en ik zijn de sterretjes die boven een woord staan
zo eentje die je aandacht trekt, -
en dan zie je het sterretje.
Absel en ik zijn een teleurstelling die je van te voren ziet aankomen.
Ik ga zeilen.
20091102
20091031
glen hansard vertelt
This song is about waking up under a bush in your ex-girlfriend's garden. This is a song about getting drunk and forgetting that you don't go out with her anymore. Forgetting that she doesn't love you anymore. This is about wanting too much. Wanting to be close to someone too much. Wanting to know where they are all the time. When they're going out you ask where will you going, when will you come back, or, i'll come with you.
It's about trying to do the right thing. Trying to don't love so much.
And when you doing so, something inside you just dies and you turn off
And like all things in live then she falls in love with you and you don't care.
It's a song of hope.
>what happens when your heart just stops - the frames.
It's about trying to do the right thing. Trying to don't love so much.
And when you doing so, something inside you just dies and you turn off
And like all things in live then she falls in love with you and you don't care.
It's a song of hope.
>what happens when your heart just stops - the frames.
20091029
inspiratie
'Mijn vlas afgeragd in een theekop met gelige aanslag.' Doorheen de ogen van een afwasborstel: een dialoog ofwel hoor en wederhoor.
conclusies
-Als ik zou moeten kiezen tussen boeken en kaas zou me dat niet lukken
-Mensen doen negatief omdat ze denken dat ze dan intellectueel zijn
- Mensen die analyseren met behulp van Plato weten er vaak niets van
-Literatuur analyseren met liefdesverdriet is goed voor de analyse én voor het liefdesverdriet
-Mensen doen negatief omdat ze denken dat ze dan intellectueel zijn
- Mensen die analyseren met behulp van Plato weten er vaak niets van
-Literatuur analyseren met liefdesverdriet is goed voor de analyse én voor het liefdesverdriet
20091028
onbezonnen
ik weet nog hoe je op de zon schoot
een hekel aan de zon had je
je kneep je ogen dicht
voor niets komt hij op
zei je
en je schoot
je dacht misschien dat het zou helpen
zoals je ook, langer geleden
onder mijn hand je schouder legde
en onder de dekens de rest van je lichaam
in de hoop dat niemand het zou zien
contouren zijn als de stank van vis
besefte je.
daarna heb je ze niet meer willen verbergen
je liep een vorm
s
zo een en je zei
ik haat de zon omdat mijn grafiek
onzichtbaar is door jouw schaduw
je kneep je ogen dicht en schoot
maar mijn schaduw kwam niet door de zon
zo bleek
een hekel aan de zon had je
je kneep je ogen dicht
voor niets komt hij op
zei je
en je schoot
je dacht misschien dat het zou helpen
zoals je ook, langer geleden
onder mijn hand je schouder legde
en onder de dekens de rest van je lichaam
in de hoop dat niemand het zou zien
contouren zijn als de stank van vis
besefte je.
daarna heb je ze niet meer willen verbergen
je liep een vorm
s
zo een en je zei
ik haat de zon omdat mijn grafiek
onzichtbaar is door jouw schaduw
je kneep je ogen dicht en schoot
maar mijn schaduw kwam niet door de zon
zo bleek
20091026
misschien passen de woorden in een liedje
alsof het ritme en misschien
een mondharmonica
de schoenlepel zijn
en de woorden een voet.
misschien passen wij zelf
wel in een liedje
zo eentje experimenteel
die zelden wordt gehoord
we zijn niet een volle concertzaal
een bierfiets
een kroeg
wij zijn geen meezinger maar
een stilvaller.
Een tranen in het filmhuis
onder de dekens
we moeten onze gedachtes in een studio
opnemen en zorgen dat het ook
op soulseek komt want hoewel ook wij mooier klinken op cd
het geeft toch een gratis indicatie
het is niet niets
om geluisterd te worden
het is niet niets
om samen de stilte te zijn.
een mondharmonica
de schoenlepel zijn
en de woorden een voet.
misschien passen wij zelf
wel in een liedje
zo eentje experimenteel
die zelden wordt gehoord
we zijn niet een volle concertzaal
een bierfiets
een kroeg
wij zijn geen meezinger maar
een stilvaller.
Een tranen in het filmhuis
onder de dekens
we moeten onze gedachtes in een studio
opnemen en zorgen dat het ook
op soulseek komt want hoewel ook wij mooier klinken op cd
het geeft toch een gratis indicatie
het is niet niets
om geluisterd te worden
het is niet niets
om samen de stilte te zijn.
20091021
de razende roelanden: een film van kim en djoeke
Zo maar een publicatie op woensdagmiddag.
We denken al aan het grote publiek.
Dank u.
20091013
Het is treurig te noemen.
Een introductie van Mario.
In deze wereld heerst het waanbeeld. Eigenlijk moest de zin langer, maar zo is hij ook wel goed. Schrijven is schrappen. Vandaar.
Mensen denken.
Ja zo kan hij wel weer. Mensen denken altijd iets.
In het geval van Mario denken ze dat iedereen gelijke kansen heeft. Als je, zoals Mario, in een rolstoel zit, dan weet je wel beter.
En dan kan je nog zo hard roepen.
Als je, zoals Mario in een rolstoel zit, dan is het bijvoorbeeld heel raar om te zeggen dat je van avontuur houdt. Dat is één van de logischer dingen die tot nu toe zijn opgeschreven maar toch wil niemand dat begrijpen.
Niet van mijn definitie van avontuur. In elk geval.
Als je in een rolstoel zit, dan ben je namelijk afhankelijk van andere mensen.
een kanttekening van Mario:
Er zijn superbliephightechno-rolstoelen met knopjes.
Dan ben je minder afhankelijk.
Maar dat kan je, als je Mario bent, niet betalen. Het is ook altijd hetzelfde valse liedje.
Heb je het gevoel dat je Mario al een beetje kent? Zo gemakkelijk gaat dat niet. Ik leef in de vaste overtuiging dat mensen zeggen dat ze de personages uit boeken kennen het bij het verkeerde eind hebben.
Letterlijk; want het eind van een boek is vaak niet het einde van het personage.
een kanttekening van Mario:
Tenzij het personage sterft.
De schrijver heeft de macht. Daarom ken je mij beter als Mario. Maar dat gaat nog veranderen. Dit is namelijk alleen de inleiding.
Mario is geen avonturier, hij zit in een rolstoel. Hij is een minderheid en kan zich slecht inleven in de meerderheid. Daar is hij zichzelf van bewust. Hij weet niet hoe het is als je benen het doen.
Het is treurig te noemen.
Maar zoals die zin al impliceert; er zijn meerdere opties. Hoe het te noemen.
Zoals het vaak is met dingen: het mooie is tegelijkertijd het lelijke. Als Mario ergens heen wil dan kan dat alleen als een ander er is om hem te duwen. In de ideale wereld zou dit een blinde zijn; want dan hielpen zij elkaar. Toen Mario tien jaar was had zijn fysieke hulpcentrum een project gestart wat zo heette: de lamme en de blinde. Toen heeft Mario een tijd samengewerkt met een blinde maar dat is hem nooit zo goed bevallen.
Mario denkt dat het niet nodig is dit uit te leggen.
Mario was zeventien jaar toen onze klas op schoolreis ging naar Parijs. Het was niet vanaf het begin zeker of hij mee zou gaan. Mario was bang dat hij mensen tot last zou zijn. Hij had het grote geluk dat hij erg goed lag in zijn klas. Iedereen beloofde dat ze hem zouden duwen. Toen besloot Mario dat hij mee zou gaan. Dit was natuurlijk een grote fout. Mensen in een rolstoel moeten dat helemaal niet willen; dingen die rieken naar avontuur.
Iedereen ging met de bus; hij werd gebracht door zijn vader.
In het jeugdhotel ontmoetten hij en wij elkaar. Er werden slaapplekken verdeeld, maar deze waren enkel symbolisch. Dat wist iedereen. Geslapen zou er niet veel worden, hoewel de bedden wel intensief zouden worden gebruikt. De busreis had al voor een groot deel uitgemaakt wie met wie.
Zo gaat dat op die leeftijd. Dat zei de begeleiding erover.
Parijs, donkere verlichte straatjes. Wolken die bijna oplichten aan de hemel. Regen. Mario vond het prachtig. Iedereen was nat. Het was alsof we leefden. De straten waren bijna spiegels omdat de lantarenpalen op de plassen schenen. Af en toe spatte er een auto voorbij. We liepen hard door, naar een avondvoorstelling.
Kanttekening van Mario
Het was Equus. Ik had het verslag erover geschreven. Iedereen had voor gestemd.
De rolstoel van Mario was zwaar om te duwen, door de natte straten. We wisselden veel. Mario zei weinig, zoals meestal. Soms grinnikte hij een beetje, om grapjes tussen anderen. Het enige opmerkelijke wat hij die hele tijd in Parijs heeft gezegd was dit:
‘Dat is hetzelfde als aan iemand vragen of hij liever groen, blauw of paars is.’
Iedereen lachte erom. Mario was daar goed in, vergelijkingen. Daarom mocht iedereen hem zo graag. De discussie was erover gegaan of mensen liever blind, doof of verlamd waren. Mario was verlamd.
Hij was denk ik liever gezond geweest, maar die optie hadden de mensen in de klas er niet bij gedaan. Op die leeftijd ben je hard voor elkaar.
Halverwege kregen twee mensen ruzie. Wie het waren en waarover het ging weet nu niemand meer, maar het ging er zo hard aan toe dat de begeleider er bij te pas moest komen. Hij haalde die twee mensen uit elkaar en riep: allez!
Dat betekende dat iedereen snel door moest lopen. (Zoals dat gaat was iedereen eromheen komen staan.) Helaas was het stoplicht al op rood, dus de begeleider kreeg vermoedelijk de schrik van zijn leven toen hij toeters en piepende remmen hoorde. Zoals dat gaat, ging alles goed.
Wel volgde er een preek. Toen liepen we door. Niemand duwde Mario. Niemand had het door.
kanttekening van Mario
Ik riep jullie nog. Maar de auto’s maakten te veel lawaai.
En dan zit je daar, en het ergste was misschien wel dat ik geen Frans in mijn pakket had. Ik had een technisch profiel met weinig talen. Dan kan je niemand om hulp vragen. Al is het alleen maar aidez in de gebiedende wijs.
Dat vertelden ze me achteraf.
Dat is net zoiets als iemand zwembandjes omdoen nadat hij is verdronken.
Vriendelijk, dat wel.
Je kan niet bewegen, en het regent en je wordt nat. En de auto’s rijden om je heen, en er wordt veel getoeterd naar elkaar en er komen mensen voorbij die je soms verbaasd aankijken, maar dan –figuurlijk- hun schouders ophalen.
Ze hebben wel meer rare dingen gezien.
Wij liepen, en als het regent loop je hard en het was een leuke stemming geweest maar na zo’n preek en zo’n ruzie en een bijna-ongeluk is dat er wel uit. Er waren veel mensen die stiekem dachten aan het moment dat ze weer thuis waren. Ik tenminste wel.
Volgens mij dacht niemand meer aan de geplande romantiek.
Een reis is zelden romantisch. Je stinkt en je hebt geen spiegel.
En ineens was het: waar is Mario?
Ik had hem als laatste gehad, dus ze keken naar mij alsof ze dachten dat ik de schrik wel weer zou sussen. Rustig maar jongens, hij zit even in mijn jaszak, lekker droog.
Dat zei ik niet.
Ik was min of meer stil en wenste nog harder dat ik thuis was of desnoods nog bij die kruising. De leraar had het nog niet door. Die liep met stevige pas. Hij had een hoed op. Hij hupste altijd een beetje. Frivool, noemen ze dat.
Een frivole leraar in parijs die een verlamde leerling ergens op een kruispunt heeft staan.
Zo moet het zijn geweest. Iedereen had het ineens warm.
Kanttekening van Mario
Ik was gaan gillen. Het was een berekening. Mijn klas kwam niet, ik wilde naar binnen. De mensen moesten mij opmerken. Nu zouden ze denken dat ik verstandelijk gehandicapt was. Dan zat ik ook niet met dat taalprobleem.
Zoals ik al zei; het was een berekening. Een verstandelijk gehandicapte in een rolstoel uitbeelden is gemakkelijker dan een intelligente rolstoelganger die door zijn klas is vergeten op een kruispunt. Helaas waren ze in Parijs niet vatbaar voor theater.
Ze keken nog iets raarder naar me.
Maar haalden hun schouders op.
Niemand wilde wachten, de hele klas wilde zo snel mogelijk naar dat ene kruispunt. Geen voorstelling, geen warm droog binnen. We scholden. We gaven elkaar de schuld maar vooral Mario. Hij moet zich laten horen verdomme.
Welke rolstoelganger gaat er dan ook naar Parijs. (Dat zei ik).
Oké
Eigenlijk waren we natuurlijk boos op ons zelf.
Toen we aankwamen op het kruispunt zat Mario daar. Hij gilde niet meer, hij keek om zich heen en glimlachte toen hij ons zat. Hij was in dat tergende halfuur geen centimeter verschoven. Hij was ook niet boos.
Kanttekening van Mario
Ik was wel even boos geweest hoor.
Maar ik weet niet hoe mensen die lopen denken.
Ik kan het ze niet kwalijk nemen.
In deze wereld heerst het waanbeeld. Eigenlijk moest de zin langer, maar zo is hij ook wel goed. Schrijven is schrappen. Vandaar.
Mensen denken.
Ja zo kan hij wel weer. Mensen denken altijd iets.
In het geval van Mario denken ze dat iedereen gelijke kansen heeft. Als je, zoals Mario, in een rolstoel zit, dan weet je wel beter.
En dan kan je nog zo hard roepen.
Als je, zoals Mario in een rolstoel zit, dan is het bijvoorbeeld heel raar om te zeggen dat je van avontuur houdt. Dat is één van de logischer dingen die tot nu toe zijn opgeschreven maar toch wil niemand dat begrijpen.
Niet van mijn definitie van avontuur. In elk geval.
Als je in een rolstoel zit, dan ben je namelijk afhankelijk van andere mensen.
een kanttekening van Mario:
Er zijn superbliephightechno-rolstoelen met knopjes.
Dan ben je minder afhankelijk.
Maar dat kan je, als je Mario bent, niet betalen. Het is ook altijd hetzelfde valse liedje.
Heb je het gevoel dat je Mario al een beetje kent? Zo gemakkelijk gaat dat niet. Ik leef in de vaste overtuiging dat mensen zeggen dat ze de personages uit boeken kennen het bij het verkeerde eind hebben.
Letterlijk; want het eind van een boek is vaak niet het einde van het personage.
een kanttekening van Mario:
Tenzij het personage sterft.
De schrijver heeft de macht. Daarom ken je mij beter als Mario. Maar dat gaat nog veranderen. Dit is namelijk alleen de inleiding.
Mario is geen avonturier, hij zit in een rolstoel. Hij is een minderheid en kan zich slecht inleven in de meerderheid. Daar is hij zichzelf van bewust. Hij weet niet hoe het is als je benen het doen.
Het is treurig te noemen.
Maar zoals die zin al impliceert; er zijn meerdere opties. Hoe het te noemen.
Zoals het vaak is met dingen: het mooie is tegelijkertijd het lelijke. Als Mario ergens heen wil dan kan dat alleen als een ander er is om hem te duwen. In de ideale wereld zou dit een blinde zijn; want dan hielpen zij elkaar. Toen Mario tien jaar was had zijn fysieke hulpcentrum een project gestart wat zo heette: de lamme en de blinde. Toen heeft Mario een tijd samengewerkt met een blinde maar dat is hem nooit zo goed bevallen.
Mario denkt dat het niet nodig is dit uit te leggen.
Mario was zeventien jaar toen onze klas op schoolreis ging naar Parijs. Het was niet vanaf het begin zeker of hij mee zou gaan. Mario was bang dat hij mensen tot last zou zijn. Hij had het grote geluk dat hij erg goed lag in zijn klas. Iedereen beloofde dat ze hem zouden duwen. Toen besloot Mario dat hij mee zou gaan. Dit was natuurlijk een grote fout. Mensen in een rolstoel moeten dat helemaal niet willen; dingen die rieken naar avontuur.
Iedereen ging met de bus; hij werd gebracht door zijn vader.
In het jeugdhotel ontmoetten hij en wij elkaar. Er werden slaapplekken verdeeld, maar deze waren enkel symbolisch. Dat wist iedereen. Geslapen zou er niet veel worden, hoewel de bedden wel intensief zouden worden gebruikt. De busreis had al voor een groot deel uitgemaakt wie met wie.
Zo gaat dat op die leeftijd. Dat zei de begeleiding erover.
Parijs, donkere verlichte straatjes. Wolken die bijna oplichten aan de hemel. Regen. Mario vond het prachtig. Iedereen was nat. Het was alsof we leefden. De straten waren bijna spiegels omdat de lantarenpalen op de plassen schenen. Af en toe spatte er een auto voorbij. We liepen hard door, naar een avondvoorstelling.
Kanttekening van Mario
Het was Equus. Ik had het verslag erover geschreven. Iedereen had voor gestemd.
De rolstoel van Mario was zwaar om te duwen, door de natte straten. We wisselden veel. Mario zei weinig, zoals meestal. Soms grinnikte hij een beetje, om grapjes tussen anderen. Het enige opmerkelijke wat hij die hele tijd in Parijs heeft gezegd was dit:
‘Dat is hetzelfde als aan iemand vragen of hij liever groen, blauw of paars is.’
Iedereen lachte erom. Mario was daar goed in, vergelijkingen. Daarom mocht iedereen hem zo graag. De discussie was erover gegaan of mensen liever blind, doof of verlamd waren. Mario was verlamd.
Hij was denk ik liever gezond geweest, maar die optie hadden de mensen in de klas er niet bij gedaan. Op die leeftijd ben je hard voor elkaar.
Halverwege kregen twee mensen ruzie. Wie het waren en waarover het ging weet nu niemand meer, maar het ging er zo hard aan toe dat de begeleider er bij te pas moest komen. Hij haalde die twee mensen uit elkaar en riep: allez!
Dat betekende dat iedereen snel door moest lopen. (Zoals dat gaat was iedereen eromheen komen staan.) Helaas was het stoplicht al op rood, dus de begeleider kreeg vermoedelijk de schrik van zijn leven toen hij toeters en piepende remmen hoorde. Zoals dat gaat, ging alles goed.
Wel volgde er een preek. Toen liepen we door. Niemand duwde Mario. Niemand had het door.
kanttekening van Mario
Ik riep jullie nog. Maar de auto’s maakten te veel lawaai.
En dan zit je daar, en het ergste was misschien wel dat ik geen Frans in mijn pakket had. Ik had een technisch profiel met weinig talen. Dan kan je niemand om hulp vragen. Al is het alleen maar aidez in de gebiedende wijs.
Dat vertelden ze me achteraf.
Dat is net zoiets als iemand zwembandjes omdoen nadat hij is verdronken.
Vriendelijk, dat wel.
Je kan niet bewegen, en het regent en je wordt nat. En de auto’s rijden om je heen, en er wordt veel getoeterd naar elkaar en er komen mensen voorbij die je soms verbaasd aankijken, maar dan –figuurlijk- hun schouders ophalen.
Ze hebben wel meer rare dingen gezien.
Wij liepen, en als het regent loop je hard en het was een leuke stemming geweest maar na zo’n preek en zo’n ruzie en een bijna-ongeluk is dat er wel uit. Er waren veel mensen die stiekem dachten aan het moment dat ze weer thuis waren. Ik tenminste wel.
Volgens mij dacht niemand meer aan de geplande romantiek.
Een reis is zelden romantisch. Je stinkt en je hebt geen spiegel.
En ineens was het: waar is Mario?
Ik had hem als laatste gehad, dus ze keken naar mij alsof ze dachten dat ik de schrik wel weer zou sussen. Rustig maar jongens, hij zit even in mijn jaszak, lekker droog.
Dat zei ik niet.
Ik was min of meer stil en wenste nog harder dat ik thuis was of desnoods nog bij die kruising. De leraar had het nog niet door. Die liep met stevige pas. Hij had een hoed op. Hij hupste altijd een beetje. Frivool, noemen ze dat.
Een frivole leraar in parijs die een verlamde leerling ergens op een kruispunt heeft staan.
Zo moet het zijn geweest. Iedereen had het ineens warm.
Kanttekening van Mario
Ik was gaan gillen. Het was een berekening. Mijn klas kwam niet, ik wilde naar binnen. De mensen moesten mij opmerken. Nu zouden ze denken dat ik verstandelijk gehandicapt was. Dan zat ik ook niet met dat taalprobleem.
Zoals ik al zei; het was een berekening. Een verstandelijk gehandicapte in een rolstoel uitbeelden is gemakkelijker dan een intelligente rolstoelganger die door zijn klas is vergeten op een kruispunt. Helaas waren ze in Parijs niet vatbaar voor theater.
Ze keken nog iets raarder naar me.
Maar haalden hun schouders op.
Niemand wilde wachten, de hele klas wilde zo snel mogelijk naar dat ene kruispunt. Geen voorstelling, geen warm droog binnen. We scholden. We gaven elkaar de schuld maar vooral Mario. Hij moet zich laten horen verdomme.
Welke rolstoelganger gaat er dan ook naar Parijs. (Dat zei ik).
Oké
Eigenlijk waren we natuurlijk boos op ons zelf.
Toen we aankwamen op het kruispunt zat Mario daar. Hij gilde niet meer, hij keek om zich heen en glimlachte toen hij ons zat. Hij was in dat tergende halfuur geen centimeter verschoven. Hij was ook niet boos.
Kanttekening van Mario
Ik was wel even boos geweest hoor.
Maar ik weet niet hoe mensen die lopen denken.
Ik kan het ze niet kwalijk nemen.
20091007
zonder muziek
scene: bushokje, jongeman, stem)
jongeman rookt
een hele sigaret
stilte beeld stilte
bekijkt onbeschaamd naar
de persoon die ook wacht
wil bijna wat zeggen
doet het niet.
stem:
ben je gelukkig?
ben je bang?
als een vogel
of als een mens
ben je zo bang als een mens ?
ben je wel eens alleen?
ben je wel eens iemand anders?
ben je wel eens van iemand anders?
nee.
ik zie je
iedereen ziet je
ik wil je naakt
en dat iedereen kijkt
en dat je je schaamt
ben je dan bang?
heb je wel eens met een schroevendraaier in een stopcontact?
of na een warm badmet een mesje in je pols?
heb je wel eens iets gemaakt waar je niet meer vanaf kwam?
zoals frankenstein deed
loop je weg?
ik ben geen druppeldrup drup
die van je af valt
ik zie je
ik zie je
ik zie je
ik ben ik
iedereen? ik.
ik ben jij of ben jij dat
samen heet dat wij
zijn wij?
ik blijf staan
word maar kleiner
de mensen zien je
ben je gelukkig?
jongeman rookt
een hele sigaret
stilte beeld stilte
bekijkt onbeschaamd naar
de persoon die ook wacht
wil bijna wat zeggen
doet het niet.
stem:
ben je gelukkig?
ben je bang?
als een vogel
of als een mens
ben je zo bang als een mens ?
ben je wel eens alleen?
ben je wel eens iemand anders?
ben je wel eens van iemand anders?
nee.
ik zie je
iedereen ziet je
ik wil je naakt
en dat iedereen kijkt
en dat je je schaamt
ben je dan bang?
heb je wel eens met een schroevendraaier in een stopcontact?
of na een warm badmet een mesje in je pols?
heb je wel eens iets gemaakt waar je niet meer vanaf kwam?
zoals frankenstein deed
loop je weg?
ik ben geen druppeldrup drup
die van je af valt
ik zie je
ik zie je
ik zie je
ik ben ik
iedereen? ik.
ik ben jij of ben jij dat
samen heet dat wij
zijn wij?
ik blijf staan
word maar kleiner
de mensen zien je
ben je gelukkig?
20091005
voor iemand die is
is het al begonnen
zegt zij
rennend op roodgestifte hakken
of nee
rennend op haar tandvlees
met roodgestifte lippen
haar voeten brengen haar niet
zij brengt slechts haar voeten
ze is klaarblijkelijk de enige die ziet
dat het zijn van iemand
ook het zijn van anderen is
en het maken van dromen
is het al weer klaar
roept zij en ze strekt haar armen
als wilde zij de tijd die zij verloor
plukken uit de lucht.
zegt zij
rennend op roodgestifte hakken
of nee
rennend op haar tandvlees
met roodgestifte lippen
haar voeten brengen haar niet
zij brengt slechts haar voeten
ze is klaarblijkelijk de enige die ziet
dat het zijn van iemand
ook het zijn van anderen is
en het maken van dromen
is het al weer klaar
roept zij en ze strekt haar armen
als wilde zij de tijd die zij verloor
plukken uit de lucht.
20090928
hoe je moet wonen
laat ik mezelf tenminste nu bedriegen met illusies
dan merk ik de leegte van mijn leven niet. -K.P Kavafis.
De bekendste foto die er is van mijn geboortewoonboot is hoogstwaarschijnlijk een geval van Photoshop. Op foto’s is de wereld namelijk altijd krom. De horizon achter de foto van de woonboot is onecht, zo recht.
Op die foto staat een woonboot en een horizon. En er staan twee mensen voor (dat zijn mijn ouders) met lachjes op hun gezichten. Later zou die foto een prijs winnen en op ansichtkaarten worden gedrukt met daaronder groeten uit.. De kaart werd in meerdere steden verkocht, dus er stonden achter die letters variërende plaatsnamen.
Niemand woont op een woonboot, behalve heel sommige mensen. Mijn ouders waren anders dan andere mensen. Ze wilden maar twee vuilniszakken per jaar gebruiken. Twee keer per jaar was het zo ver: dan gingen we de vuilniszak legen in zo'n enorme container van de gemeente. We namen de vuilniszak daarna weer mee naar huis. Mijn moeder legde hem dan in een emmer met warm water, waarna hij weer frisruikend in de vuilnisbak werd gestopt.
Woonboten schommelen en zijn vochtig. Ik was nooit echt in balans. Soms ging ik spelen bij vriendinnetjes. Vaak hadden ze dan aardappels over die ze, terwijl ze achteloos doorpraatten, zo in de vuilnisbak gooiden. Dat vonden ze heel gewoon.
Als die vriendinnetjes dan bij mij waren geweest was de vriendschap meestal over. Ik begreep al heel jong de betekenis van het woord verwateren en ook de herkomst.
Als je een bijzondere thuissituatie hebt, dan zit jeugdzorg altijd onder de stoeptegels te vissen. Figuurlijk dan. Het was eigenlijk een soort innerlijk betasten.
Mij kwam het wel goed uit, want met de meneren en mevrouwen van jeugdzorg kon ik goed praten over hoe raar en stom het was om op een woonboot te wonen en ook, omdat zij er zo op aandrongen, hoe raar en stom mijn ouders waren. Toen ik een jaar of tien was besloot jeugdzorg dat het beter voor mij was om in een geciviliseerde omgeving op te groeien. Dat zeiden ze, maar ze bedoelden dat ik te verwaterd raakte. (Woorden en waarheid zijn net als een woonboot en de kade,- er zit altijd een stukje tussen en als je daar tussen komt dan is dat geen pretje.)
Dat deed ik dus vanaf mijn tiende, - opgroeien in een geciviliseerde omgeving. (Bij aardige mensen die ik geen oom en tante hoefde te noemen en ook mijn ouders zag ik nog wel eens.) Het enige verschil was dat ik nu bij mensen sliep en at. Ik woonde niet meer.
Ik ontmoette een jongen die verliefd op mij werd en ik ook op hem. Ik zei tegen hem dat ik van hem hield, in de hoop dat hij hetzelfde tegen mij zou zeggen, wat hij deed. Zo hielden we elkaar voor de gek, totdat ik vond dat het genoeg was geweest.
Ik legde hem uit dat ik gewend was aan het verwateren van dingen. (Ik vertelde hem niet over mijn woonbootleven. Vergeten is verliezen.)
Ik zei hem dat nat-in-nat schilderingen ook altijd vager zijn als ze zijn opgedroogd. En dat woningen nooit voor altijd zijn.
Hij moest het zich maar niet aantrekken.
Het bleef lang stil en toen kreeg ik een sms’je van hem:
Ik zoek in alle dozen naar het bewijs van onze gelukkige momenten.
Dat vond ik treurig en ik zocht in mijn hoofd naar bewijzen van mijn eigen gelukkige momenten. Misschien waren ze er nooit geweest, in elk geval had ik ze niet opgeslagen en herinnerd. Ik dacht toen heel lang dat het belangrijk was om bewijsstukken te vergaren voor het geluk.
Ik vroeg het aan de man in het antiquariaat waar ik vaak kwam: 'bent u gelukkig?'
Ik ging daar altijd op de grond zitten bij de poëzie (en ik vond het poëzie dat het labeltje boven de boeken een handgeschreven labeltje was, op de achterkant van zo maar een kartonnetje.) Het was heel lang stil, -voor en na mijn vraag. Ondertussen bedacht ik me wie hij dacht dat ik was. Het kon niet zijn dat hij me niet herkende, zo veel mensen zitten er niet regelmatig op de grond voor de poëzie, maar we hadden nooit woorden vuilgemaakt aan elkaar. Dat lag ook aan mij, ik vind dat er al te veel woorden vuil zijn, op deze wereld.
Ik wilde dat de man van het antiquariaat een bewijs zou hebben van zijn geluk, want dat hij gelukkig was stond voor mij als een paal boven water. Mijn vraag was puur retorisch. Een bewijsstuk.
(Hoe het afliep met die man weet ik niet meer zo precies, het was zijn bewijsstuk, en voor mij was vooral de vraag belangrijk. Je stelt altijd vragen omdat je eigenlijk wilt dat jou dezelfde vraag wordt gesteld. Dat gebeurde in elk geval niet. Het was geen man van vraagtekens.)
Daarna ging ik werken in het antiquariaat en ook toen liet het vraagstuk over geluk mij niet meer los. Af en toe sms’te ik met de jongen waarop ik ooit verliefd was. Over geluk. Mijn zinnen kwamen vooral uit boeken, ik citeerde Plato en Kavafis en de Coninck en vele anderen. Het voelde alsof de boeken naar me toekwamen.
Ik probeerde de ruimte tussen de woonboot en de kade op te vullen.
Later dacht ik dat het misschien allemaal met elkaar te maken had. Net als mijn ouders hergebruikte ik. Ik hergebruikte de woorden van anderen, opdat ik er zelf niet meer vuil hoefde te maken.
Laatst zat er een kaartje bij de boter. Die je dan gratis kon versturen om iemand een gelukkig gevoel te geven. Ik besloot om hem naar de jongen te sturen waarmee ik altijd sms'te. Ik wist niet zo goed wat ik er op moest zetten. Uiteindelijk zette ik er iets alledaags op. En iets over filmmuziek en dat je die in je eigen leven eerst aan moet zetten.
Altijd als ik naar mijn ouders ga, dan zeggen ze:
doe alsof je hier woont.
Toen ik ergens anders wilde wonen vonden ze dat ik dat zelf moest weten. Mijn moeder en mijn vader, de twee mensen op het kaartje, streken me een keer door mijn haar en zeiden dat alles vanzelf op pootjes terecht zou komen. Ik stelde me onze woonboot voor op pootjes.
Mijn ouders leven in een grote illusie, net als iedereen. En ze zijn ontzettend gelukkig, dus daarmee is misschien wel het belangrijkste bewijs geleverd dat het goed is om in een illusie te leven. Altijd als ik kom, houden ze nog even de illusie vast dat ik er woon. Meestal speel ik mee, maar de laatste keer vertelde ik ze dat ik niet wist hoe dat moest. Wonen.
De nacht na de dag waarop ik dat zei droomde ik dat er een kaart op de mat lag. De kaart van de woonboot met de rechte horizon. Er stond groeten uit amsterdam op. Op de kaart was een sleutel geplakt en daaronder stond geschreven:
Misschien ben ik wel de sleutel tot het geluk.
Toen ik wakker werd, probeerde ik me voor te stellen dat het echt was. Ik was gelukkig. Ik besloot, liggend in bed, dat ik vanaf vandaag zou gaan ontdekken hoe je moet wonen. Ik dacht aan mijn ouders in hun woonboot en aan alle gezinnen die ik kende. Wat hun leven tot wonen maakte was niets meer dan de onstuitbare illusie dat ze bestonden.
Ik voelde me een moment oppermachtig.
Toen ik op de mat keek, was hij leger dan ooit.
dan merk ik de leegte van mijn leven niet. -K.P Kavafis.
De bekendste foto die er is van mijn geboortewoonboot is hoogstwaarschijnlijk een geval van Photoshop. Op foto’s is de wereld namelijk altijd krom. De horizon achter de foto van de woonboot is onecht, zo recht.
Op die foto staat een woonboot en een horizon. En er staan twee mensen voor (dat zijn mijn ouders) met lachjes op hun gezichten. Later zou die foto een prijs winnen en op ansichtkaarten worden gedrukt met daaronder groeten uit.. De kaart werd in meerdere steden verkocht, dus er stonden achter die letters variërende plaatsnamen.
Niemand woont op een woonboot, behalve heel sommige mensen. Mijn ouders waren anders dan andere mensen. Ze wilden maar twee vuilniszakken per jaar gebruiken. Twee keer per jaar was het zo ver: dan gingen we de vuilniszak legen in zo'n enorme container van de gemeente. We namen de vuilniszak daarna weer mee naar huis. Mijn moeder legde hem dan in een emmer met warm water, waarna hij weer frisruikend in de vuilnisbak werd gestopt.
Woonboten schommelen en zijn vochtig. Ik was nooit echt in balans. Soms ging ik spelen bij vriendinnetjes. Vaak hadden ze dan aardappels over die ze, terwijl ze achteloos doorpraatten, zo in de vuilnisbak gooiden. Dat vonden ze heel gewoon.
Als die vriendinnetjes dan bij mij waren geweest was de vriendschap meestal over. Ik begreep al heel jong de betekenis van het woord verwateren en ook de herkomst.
Als je een bijzondere thuissituatie hebt, dan zit jeugdzorg altijd onder de stoeptegels te vissen. Figuurlijk dan. Het was eigenlijk een soort innerlijk betasten.
Mij kwam het wel goed uit, want met de meneren en mevrouwen van jeugdzorg kon ik goed praten over hoe raar en stom het was om op een woonboot te wonen en ook, omdat zij er zo op aandrongen, hoe raar en stom mijn ouders waren. Toen ik een jaar of tien was besloot jeugdzorg dat het beter voor mij was om in een geciviliseerde omgeving op te groeien. Dat zeiden ze, maar ze bedoelden dat ik te verwaterd raakte. (Woorden en waarheid zijn net als een woonboot en de kade,- er zit altijd een stukje tussen en als je daar tussen komt dan is dat geen pretje.)
Dat deed ik dus vanaf mijn tiende, - opgroeien in een geciviliseerde omgeving. (Bij aardige mensen die ik geen oom en tante hoefde te noemen en ook mijn ouders zag ik nog wel eens.) Het enige verschil was dat ik nu bij mensen sliep en at. Ik woonde niet meer.
Ik ontmoette een jongen die verliefd op mij werd en ik ook op hem. Ik zei tegen hem dat ik van hem hield, in de hoop dat hij hetzelfde tegen mij zou zeggen, wat hij deed. Zo hielden we elkaar voor de gek, totdat ik vond dat het genoeg was geweest.
Ik legde hem uit dat ik gewend was aan het verwateren van dingen. (Ik vertelde hem niet over mijn woonbootleven. Vergeten is verliezen.)
Ik zei hem dat nat-in-nat schilderingen ook altijd vager zijn als ze zijn opgedroogd. En dat woningen nooit voor altijd zijn.
Hij moest het zich maar niet aantrekken.
Het bleef lang stil en toen kreeg ik een sms’je van hem:
Ik zoek in alle dozen naar het bewijs van onze gelukkige momenten.
Dat vond ik treurig en ik zocht in mijn hoofd naar bewijzen van mijn eigen gelukkige momenten. Misschien waren ze er nooit geweest, in elk geval had ik ze niet opgeslagen en herinnerd. Ik dacht toen heel lang dat het belangrijk was om bewijsstukken te vergaren voor het geluk.
Ik vroeg het aan de man in het antiquariaat waar ik vaak kwam: 'bent u gelukkig?'
Ik ging daar altijd op de grond zitten bij de poëzie (en ik vond het poëzie dat het labeltje boven de boeken een handgeschreven labeltje was, op de achterkant van zo maar een kartonnetje.) Het was heel lang stil, -voor en na mijn vraag. Ondertussen bedacht ik me wie hij dacht dat ik was. Het kon niet zijn dat hij me niet herkende, zo veel mensen zitten er niet regelmatig op de grond voor de poëzie, maar we hadden nooit woorden vuilgemaakt aan elkaar. Dat lag ook aan mij, ik vind dat er al te veel woorden vuil zijn, op deze wereld.
Ik wilde dat de man van het antiquariaat een bewijs zou hebben van zijn geluk, want dat hij gelukkig was stond voor mij als een paal boven water. Mijn vraag was puur retorisch. Een bewijsstuk.
(Hoe het afliep met die man weet ik niet meer zo precies, het was zijn bewijsstuk, en voor mij was vooral de vraag belangrijk. Je stelt altijd vragen omdat je eigenlijk wilt dat jou dezelfde vraag wordt gesteld. Dat gebeurde in elk geval niet. Het was geen man van vraagtekens.)
Daarna ging ik werken in het antiquariaat en ook toen liet het vraagstuk over geluk mij niet meer los. Af en toe sms’te ik met de jongen waarop ik ooit verliefd was. Over geluk. Mijn zinnen kwamen vooral uit boeken, ik citeerde Plato en Kavafis en de Coninck en vele anderen. Het voelde alsof de boeken naar me toekwamen.
Ik probeerde de ruimte tussen de woonboot en de kade op te vullen.
Later dacht ik dat het misschien allemaal met elkaar te maken had. Net als mijn ouders hergebruikte ik. Ik hergebruikte de woorden van anderen, opdat ik er zelf niet meer vuil hoefde te maken.
Laatst zat er een kaartje bij de boter. Die je dan gratis kon versturen om iemand een gelukkig gevoel te geven. Ik besloot om hem naar de jongen te sturen waarmee ik altijd sms'te. Ik wist niet zo goed wat ik er op moest zetten. Uiteindelijk zette ik er iets alledaags op. En iets over filmmuziek en dat je die in je eigen leven eerst aan moet zetten.
Altijd als ik naar mijn ouders ga, dan zeggen ze:
doe alsof je hier woont.
Toen ik ergens anders wilde wonen vonden ze dat ik dat zelf moest weten. Mijn moeder en mijn vader, de twee mensen op het kaartje, streken me een keer door mijn haar en zeiden dat alles vanzelf op pootjes terecht zou komen. Ik stelde me onze woonboot voor op pootjes.
Mijn ouders leven in een grote illusie, net als iedereen. En ze zijn ontzettend gelukkig, dus daarmee is misschien wel het belangrijkste bewijs geleverd dat het goed is om in een illusie te leven. Altijd als ik kom, houden ze nog even de illusie vast dat ik er woon. Meestal speel ik mee, maar de laatste keer vertelde ik ze dat ik niet wist hoe dat moest. Wonen.
De nacht na de dag waarop ik dat zei droomde ik dat er een kaart op de mat lag. De kaart van de woonboot met de rechte horizon. Er stond groeten uit amsterdam op. Op de kaart was een sleutel geplakt en daaronder stond geschreven:
Misschien ben ik wel de sleutel tot het geluk.
Toen ik wakker werd, probeerde ik me voor te stellen dat het echt was. Ik was gelukkig. Ik besloot, liggend in bed, dat ik vanaf vandaag zou gaan ontdekken hoe je moet wonen. Ik dacht aan mijn ouders in hun woonboot en aan alle gezinnen die ik kende. Wat hun leven tot wonen maakte was niets meer dan de onstuitbare illusie dat ze bestonden.
Ik voelde me een moment oppermachtig.
Toen ik op de mat keek, was hij leger dan ooit.
20090923
vertraging?
dames en heren,
neem vanwege ongeplande levensslijtage
eens de ongeleide intercity
hoewel er evenveel zinnen zonder zin (sms’jes)
-mijnfietsisgestolen-waarstondhijdan-aaneenpaal.-
zich verspreiden
en de overvloed van niet verschillende mensen
die ooit al tegenover je zaten
toen je dacht –weet je nog
was ik maar jou
(omdat ze bijvoorbeeld krullen hadden,
of omdat ze heel lief en schattig
elkaar kusten)
maar nu zijn ze niet meer
heel.
de ongeleide intercity stopt
op geen enkel ongelegen station
hij stopt niet.
herhaling:
neem vanwege ongeplande levensslijtage
eens de ongeleide intercity
hoewel er evenveel zinnen zonder zin (sms’jes)
-mijnfietsisgestolen-waarstondhijdan-aaneenpaal.-
zich verspreiden
en de overvloed van niet verschillende mensen
die ooit al tegenover je zaten
toen je dacht –weet je nog
was ik maar jou
(omdat ze bijvoorbeeld krullen hadden,
of omdat ze heel lief en schattig
elkaar kusten)
maar nu zijn ze niet meer
heel.
de ongeleide intercity stopt
op geen enkel ongelegen station
hij stopt niet.
herhaling:
20090916
20090915
parapluriformiteit
er was altijd wel iemand
die niet paste
onder de paraplu
in de klas kon je
hoofden met natte haren
tellen.
die niet paste
onder de paraplu
in de klas kon je
hoofden met natte haren
tellen.
20090914
(voor joriks poezie-album)
ogen kijken niet maar zien
in wiens nauwe werkelijkheid
haalt geluid de stilte in?
in wiens nauwe werkelijkheid
haalt geluid de stilte in?
20090912
buitenzinnen
het duurt enkele dagen
tel gerust minuten, uren die verstrijken met de wijzers
waarnaar jouw vingers, als tinnen soldaatjes,
marcheren als jij niet weet
waar de tijd is en wanneer de ruimte weer tot leven komt
vrees maar niet de dingen die koud zijn van buitenwind
hoe ze ook proberen je te laten sidderen, zich verstoppen
in kleine hoekjes, onder stenen met kruipend ongedierte,
of zelfs in het warme schuim van het bad,
maak je maar geen zorgen over buiten
en binnen zal ik er zijn met het licht.
de knop die de dageraad misleidt, en jou
de donkere nachten niet laat zien, of enkel vergeten.
dat jouw stem en adem in het sissende vacuum
van onmacht en de wil jouw tinnen soldaatjes vreedzaam
de wereld te laten veranderen en als het maar even kan
jezelf.
tel gerust minuten, uren die verstrijken met de wijzers
waarnaar jouw vingers, als tinnen soldaatjes,
marcheren als jij niet weet
waar de tijd is en wanneer de ruimte weer tot leven komt
vrees maar niet de dingen die koud zijn van buitenwind
hoe ze ook proberen je te laten sidderen, zich verstoppen
in kleine hoekjes, onder stenen met kruipend ongedierte,
of zelfs in het warme schuim van het bad,
maak je maar geen zorgen over buiten
en binnen zal ik er zijn met het licht.
de knop die de dageraad misleidt, en jou
de donkere nachten niet laat zien, of enkel vergeten.
dat jouw stem en adem in het sissende vacuum
van onmacht en de wil jouw tinnen soldaatjes vreedzaam
de wereld te laten veranderen en als het maar even kan
jezelf.
20090906
achterwege het verstand
hypothese:
als alles wat gebeurde
de sleutel is
naar wat komt
kortgezegd als gisteren morgen is
dan heb ik morgen
liever niet
maar wat zou jij,
stel dat dat niet waar is
en dat ik
je vroeg
als bijvoorbeeld de laatste regels van
zo maar een gedicht:
..
wil jij met mij
naar later
en dan samen zeggen
de rest
is geschiedenis
als alles wat gebeurde
de sleutel is
naar wat komt
kortgezegd als gisteren morgen is
dan heb ik morgen
liever niet
maar wat zou jij,
stel dat dat niet waar is
en dat ik
je vroeg
als bijvoorbeeld de laatste regels van
zo maar een gedicht:
..
wil jij met mij
naar later
en dan samen zeggen
de rest
is geschiedenis
20090814
Bemoeigedicht
eigenlijk is roken
niets anders dan versneld de dagen plukken
en het perk leeg achterlaten
zoals in duigen vallen een dode metafoor is
-wat is een duig nog
tegenwoordig-
zo is een graf
met nog narokende dagen in een vaas
mijns inziens nog best een idee voor SIRE
niets anders dan versneld de dagen plukken
en het perk leeg achterlaten
zoals in duigen vallen een dode metafoor is
-wat is een duig nog
tegenwoordig-
zo is een graf
met nog narokende dagen in een vaas
mijns inziens nog best een idee voor SIRE
20090728
wezend leven
als ze alleen was of dacht
te zijn
dan bleek ze
extensief te leven
als kleine stukjes tekst zonder
wit, zonder doel
-het leven is,
intensief-
anders is het niets
vader in de zak, moeder verkocht
een metafoor
ze was alleen
de dievegge prostituee uit berlijn
te zijn
dan bleek ze
extensief te leven
als kleine stukjes tekst zonder
wit, zonder doel
-het leven is,
intensief-
anders is het niets
vader in de zak, moeder verkocht
een metafoor
ze was alleen
de dievegge prostituee uit berlijn
20090710
Een punt achter mijn komma
Ik vul de lege ruimte achter de komma
met punt.
enkel zeg ik dot, point, een cirkel
geen haken en ogen.
ik wil een einde aan de lege omhulsels,
van bijzinnen die
net als bijrijders niets bijdragen
en doe het
omdat niets afsluitender is dan stoppen.
met punt.
enkel zeg ik dot, point, een cirkel
geen haken en ogen.
ik wil een einde aan de lege omhulsels,
van bijzinnen die
net als bijrijders niets bijdragen
en doe het
omdat niets afsluitender is dan stoppen.
20090702
Ze had het warm en wilde kouder
en hoewel er meerdere opties waren
lag deze voor haar hand
ze zwom naar de diepte waar ze pas op een meter of
twee verkoeling vond want de warmte
drong door alles heen.
Daar rustte ze een poosje, en het was nostalgisch
bijna alsof ze zo de wereld zou kunnen bellen
(zo onder water)
alsof ze zou kunnen bellen en zeggen dat er
onder water in de koelte eigenlijk maar weinig was
wat bewoog.
Er waren dingen die ze kon doen
toen ze toch maar boven kwam en de zon
haar verblindde
wat niet uitmaakte;
er waren jongens met een bal
en er waren wolken.
en hoewel er meerdere opties waren
lag deze voor haar hand
ze zwom naar de diepte waar ze pas op een meter of
twee verkoeling vond want de warmte
drong door alles heen.
Daar rustte ze een poosje, en het was nostalgisch
bijna alsof ze zo de wereld zou kunnen bellen
(zo onder water)
alsof ze zou kunnen bellen en zeggen dat er
onder water in de koelte eigenlijk maar weinig was
wat bewoog.
Er waren dingen die ze kon doen
toen ze toch maar boven kwam en de zon
haar verblindde
wat niet uitmaakte;
er waren jongens met een bal
en er waren wolken.
20090630
het er is
wij lopen daar als twee mijn lieve
liefste jij
met armen en benen
(en vingers en tenen en een
karakter en een gezicht-
of veel)
wij lopen maar, ik denk
blootsvoets op steentjes
tussen zand,
met takjes en van dat zachte groene fijne
en we zeggen niets meer of veelal
kleine woorden en knikken alsof we zijn vergeten
als iets wat niet meer bestaat maar toch nog is een sok
of zo iets
en wat eigenlijk volmaakt is
omdat het er zo is
liefste jij
met armen en benen
(en vingers en tenen en een
karakter en een gezicht-
of veel)
wij lopen maar, ik denk
blootsvoets op steentjes
tussen zand,
met takjes en van dat zachte groene fijne
en we zeggen niets meer of veelal
kleine woorden en knikken alsof we zijn vergeten
als iets wat niet meer bestaat maar toch nog is een sok
of zo iets
en wat eigenlijk volmaakt is
omdat het er zo is
Abonneren op:
Posts (Atom)