Waar je gevallen bent, blijf je.
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.

JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)

20101010

l'arbre qui voit

En ze staat daar maar te ruisen en alles
gezien te hebben: ze zegt ik ben een vrouw
van tachtig jaar. Mij hoef je niets te vragen.

Wie ik heb liefgehad? Dat is geen vraag, ik heb
liefgehad. Uitroepteken. En ja, ik geloof nog in
God. Kijk maar bedroefd, ga heen.

Ik heb de meeste mensen ontzien, denkt ze.
Ze heeft ontslapen terwijl wij sliepen. Ze maakte
geen onderscheid: ze ontzag naaisters en scholieren,
zonder te vragen naar hun motief.

Nu is het gedaan en het was genoeg, zegt ze. Ze wil
het lusteloze ruisen van haar takken verplaatsen naar een
bos waardoor je haar niet meer zult zien.
We dachten in aanhalingstekens.
Droegen ons verdriet als een mooie jurk.
Onze handen werden vuisten werden daden
van stil verzet. We zetten haakjes om

dat we elkaar best lekker vonden ruiken. Dat
we elkaar best mooi vonden. Lieten ze daar
voorgoed staan. We lagen en als het moment
te mooi werd maakten we van onze vingers

ezelsoren. En was het allemaal weer even
verkeerd vastgelegd. We trokken de verkeerde
lakens over elkaar heen en bleven maar herhalen:

dit is allemaal heus niet echt.