Waar je gevallen bent, blijf je.
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.

JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)

20091013

Het is treurig te noemen.

Een introductie van Mario.

In deze wereld heerst het waanbeeld. Eigenlijk moest de zin langer, maar zo is hij ook wel goed. Schrijven is schrappen. Vandaar.
Mensen denken.
Ja zo kan hij wel weer. Mensen denken altijd iets.
In het geval van Mario denken ze dat iedereen gelijke kansen heeft. Als je, zoals Mario, in een rolstoel zit, dan weet je wel beter.
En dan kan je nog zo hard roepen.

Als je, zoals Mario in een rolstoel zit, dan is het bijvoorbeeld heel raar om te zeggen dat je van avontuur houdt. Dat is één van de logischer dingen die tot nu toe zijn opgeschreven maar toch wil niemand dat begrijpen.
Niet van mijn definitie van avontuur. In elk geval.
Als je in een rolstoel zit, dan ben je namelijk afhankelijk van andere mensen.

een kanttekening van Mario:
Er zijn superbliephightechno-rolstoelen met knopjes.
Dan ben je minder afhankelijk.

Maar dat kan je, als je Mario bent, niet betalen. Het is ook altijd hetzelfde valse liedje.
Heb je het gevoel dat je Mario al een beetje kent? Zo gemakkelijk gaat dat niet. Ik leef in de vaste overtuiging dat mensen zeggen dat ze de personages uit boeken kennen het bij het verkeerde eind hebben.
Letterlijk; want het eind van een boek is vaak niet het einde van het personage.

een kanttekening van Mario:
Tenzij het personage sterft.

De schrijver heeft de macht. Daarom ken je mij beter als Mario. Maar dat gaat nog veranderen. Dit is namelijk alleen de inleiding.
Mario is geen avonturier, hij zit in een rolstoel. Hij is een minderheid en kan zich slecht inleven in de meerderheid. Daar is hij zichzelf van bewust. Hij weet niet hoe het is als je benen het doen.
Het is treurig te noemen.
Maar zoals die zin al impliceert; er zijn meerdere opties. Hoe het te noemen.

Zoals het vaak is met dingen: het mooie is tegelijkertijd het lelijke. Als Mario ergens heen wil dan kan dat alleen als een ander er is om hem te duwen. In de ideale wereld zou dit een blinde zijn; want dan hielpen zij elkaar. Toen Mario tien jaar was had zijn fysieke hulpcentrum een project gestart wat zo heette: de lamme en de blinde. Toen heeft Mario een tijd samengewerkt met een blinde maar dat is hem nooit zo goed bevallen.
Mario denkt dat het niet nodig is dit uit te leggen.

Mario was zeventien jaar toen onze klas op schoolreis ging naar Parijs. Het was niet vanaf het begin zeker of hij mee zou gaan. Mario was bang dat hij mensen tot last zou zijn. Hij had het grote geluk dat hij erg goed lag in zijn klas. Iedereen beloofde dat ze hem zouden duwen. Toen besloot Mario dat hij mee zou gaan. Dit was natuurlijk een grote fout. Mensen in een rolstoel moeten dat helemaal niet willen; dingen die rieken naar avontuur.
Iedereen ging met de bus; hij werd gebracht door zijn vader.

In het jeugdhotel ontmoetten hij en wij elkaar. Er werden slaapplekken verdeeld, maar deze waren enkel symbolisch. Dat wist iedereen. Geslapen zou er niet veel worden, hoewel de bedden wel intensief zouden worden gebruikt. De busreis had al voor een groot deel uitgemaakt wie met wie.
Zo gaat dat op die leeftijd. Dat zei de begeleiding erover.

Parijs, donkere verlichte straatjes. Wolken die bijna oplichten aan de hemel. Regen. Mario vond het prachtig. Iedereen was nat. Het was alsof we leefden. De straten waren bijna spiegels omdat de lantarenpalen op de plassen schenen. Af en toe spatte er een auto voorbij. We liepen hard door, naar een avondvoorstelling.

Kanttekening van Mario
Het was Equus. Ik had het verslag erover geschreven. Iedereen had voor gestemd.

De rolstoel van Mario was zwaar om te duwen, door de natte straten. We wisselden veel. Mario zei weinig, zoals meestal. Soms grinnikte hij een beetje, om grapjes tussen anderen. Het enige opmerkelijke wat hij die hele tijd in Parijs heeft gezegd was dit:
‘Dat is hetzelfde als aan iemand vragen of hij liever groen, blauw of paars is.’

Iedereen lachte erom. Mario was daar goed in, vergelijkingen. Daarom mocht iedereen hem zo graag. De discussie was erover gegaan of mensen liever blind, doof of verlamd waren. Mario was verlamd.
Hij was denk ik liever gezond geweest, maar die optie hadden de mensen in de klas er niet bij gedaan. Op die leeftijd ben je hard voor elkaar.

Halverwege kregen twee mensen ruzie. Wie het waren en waarover het ging weet nu niemand meer, maar het ging er zo hard aan toe dat de begeleider er bij te pas moest komen. Hij haalde die twee mensen uit elkaar en riep: allez!
Dat betekende dat iedereen snel door moest lopen. (Zoals dat gaat was iedereen eromheen komen staan.) Helaas was het stoplicht al op rood, dus de begeleider kreeg vermoedelijk de schrik van zijn leven toen hij toeters en piepende remmen hoorde. Zoals dat gaat, ging alles goed.

Wel volgde er een preek. Toen liepen we door. Niemand duwde Mario. Niemand had het door.

kanttekening van Mario
Ik riep jullie nog. Maar de auto’s maakten te veel lawaai.
En dan zit je daar, en het ergste was misschien wel dat ik geen Frans in mijn pakket had. Ik had een technisch profiel met weinig talen. Dan kan je niemand om hulp vragen. Al is het alleen maar aidez in de gebiedende wijs.
Dat vertelden ze me achteraf.
Dat is net zoiets als iemand zwembandjes omdoen nadat hij is verdronken.
Vriendelijk, dat wel.

Je kan niet bewegen, en het regent en je wordt nat. En de auto’s rijden om je heen, en er wordt veel getoeterd naar elkaar en er komen mensen voorbij die je soms verbaasd aankijken, maar dan –figuurlijk- hun schouders ophalen.
Ze hebben wel meer rare dingen gezien.

Wij liepen, en als het regent loop je hard en het was een leuke stemming geweest maar na zo’n preek en zo’n ruzie en een bijna-ongeluk is dat er wel uit. Er waren veel mensen die stiekem dachten aan het moment dat ze weer thuis waren. Ik tenminste wel.
Volgens mij dacht niemand meer aan de geplande romantiek.
Een reis is zelden romantisch. Je stinkt en je hebt geen spiegel.

En ineens was het: waar is Mario?

Ik had hem als laatste gehad, dus ze keken naar mij alsof ze dachten dat ik de schrik wel weer zou sussen. Rustig maar jongens, hij zit even in mijn jaszak, lekker droog.
Dat zei ik niet.
Ik was min of meer stil en wenste nog harder dat ik thuis was of desnoods nog bij die kruising. De leraar had het nog niet door. Die liep met stevige pas. Hij had een hoed op. Hij hupste altijd een beetje. Frivool, noemen ze dat.
Een frivole leraar in parijs die een verlamde leerling ergens op een kruispunt heeft staan.

Zo moet het zijn geweest. Iedereen had het ineens warm.

Kanttekening van Mario
Ik was gaan gillen. Het was een berekening. Mijn klas kwam niet, ik wilde naar binnen. De mensen moesten mij opmerken. Nu zouden ze denken dat ik verstandelijk gehandicapt was. Dan zat ik ook niet met dat taalprobleem.
Zoals ik al zei; het was een berekening. Een verstandelijk gehandicapte in een rolstoel uitbeelden is gemakkelijker dan een intelligente rolstoelganger die door zijn klas is vergeten op een kruispunt. Helaas waren ze in Parijs niet vatbaar voor theater.
Ze keken nog iets raarder naar me.
Maar haalden hun schouders op.

Niemand wilde wachten, de hele klas wilde zo snel mogelijk naar dat ene kruispunt. Geen voorstelling, geen warm droog binnen. We scholden. We gaven elkaar de schuld maar vooral Mario. Hij moet zich laten horen verdomme.
Welke rolstoelganger gaat er dan ook naar Parijs. (Dat zei ik).

Oké
Eigenlijk waren we natuurlijk boos op ons zelf.

Toen we aankwamen op het kruispunt zat Mario daar. Hij gilde niet meer, hij keek om zich heen en glimlachte toen hij ons zat. Hij was in dat tergende halfuur geen centimeter verschoven. Hij was ook niet boos.
Kanttekening van Mario
Ik was wel even boos geweest hoor.

Maar ik weet niet hoe mensen die lopen denken.
Ik kan het ze niet kwalijk nemen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten