Waar je gevallen bent, blijf je.
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.

JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)

20101107

stilstaan

Wat worden we geleid door weggaan,
of zijn het wielen. Met als enig verdrietje de
wrijving nemen we afscheid van steeds een groter stukje
weg. Omdat we allemaal alleen maar denken aan
hoe fout het gaat als je niet doordraait.

Eens vingerhaakte ik een koord en ik wilde nooit
meer stoppen. Na twintig meter was al het draad op,
zoals bij mij en jou en zelfs de verkeerde kleuren bleken
eindig. Hoop was voor niets want

ook wachten doen we niet meer. ’t Is doorgaan en als
je even niet opkijkt heeft iedereen om je heen de
draden opgemaakt. Zo gaat dat, zeggen ze. En of je
de vluchtstrook niet ijdel wilt gebruiken. Die is alleen
voor echt verdriet.

20101010

l'arbre qui voit

En ze staat daar maar te ruisen en alles
gezien te hebben: ze zegt ik ben een vrouw
van tachtig jaar. Mij hoef je niets te vragen.

Wie ik heb liefgehad? Dat is geen vraag, ik heb
liefgehad. Uitroepteken. En ja, ik geloof nog in
God. Kijk maar bedroefd, ga heen.

Ik heb de meeste mensen ontzien, denkt ze.
Ze heeft ontslapen terwijl wij sliepen. Ze maakte
geen onderscheid: ze ontzag naaisters en scholieren,
zonder te vragen naar hun motief.

Nu is het gedaan en het was genoeg, zegt ze. Ze wil
het lusteloze ruisen van haar takken verplaatsen naar een
bos waardoor je haar niet meer zult zien.
We dachten in aanhalingstekens.
Droegen ons verdriet als een mooie jurk.
Onze handen werden vuisten werden daden
van stil verzet. We zetten haakjes om

dat we elkaar best lekker vonden ruiken. Dat
we elkaar best mooi vonden. Lieten ze daar
voorgoed staan. We lagen en als het moment
te mooi werd maakten we van onze vingers

ezelsoren. En was het allemaal weer even
verkeerd vastgelegd. We trokken de verkeerde
lakens over elkaar heen en bleven maar herhalen:

dit is allemaal heus niet echt.

20100914

Het is zover- ik zal weer over je schrijven:
over hoe ik al je woorden het liefste
zou willen zien verstenen. Ze zou willen
onderbrengen in een pot sterk water tot ik ze
dromen kon.

Over hoe ik je hand in mijn zij zou willen
graveren, misschien zelfs de streling zou
willen tatoeëren.
Of moeilijker nog: hoe ik de ruimte tussen
jou en je lakens zou willen vastnaaien, en het gevoel van:
daartussen hoor ik.

Het kan niet dus geef me je mond
dan stippel ik de toekomst erop uit met
het achterste van mijn tong.

20100903

zij

Ik ben de straat meer dan de mensen nu ik wacht.
Zij staan stil. Wij slingeren ons voort in stilte.
We doen niet mee; de straat
en ik. We zijn onzichtbaar met z’n twee.

Of tenminste absent. We hebben zicht op benende mensen.
Zelf bungelen we wat, en kijken. De mensen wisten waarheen
zag ik. Ik weet niet zo veel.
Dacht het te redden met de taal. En met mijn ogen.

Ze keken me aan, zeiden: ‘je bent te jong om te weten
waarvoor wij gaan en het is liefde,’ en ik wist wat ik miste. Ze spraken in
hoofdletters, ze wisten al waarheen.
Ik wist nog niet eens waar vandaan.

Ben maar gewoon blijven staan.

20100829

Toevalsmuziek

Een jongen die mij jarenlang elke avond belde, ik zal hem Tulp noemen, vertelde me een verhaal over de man van de muziekwinkel. Een man met een kleine muziekwinkel was het, die veel oude jazzplaten op vinyl verkocht. Van zulke mannen zijn er veel. Ik poets even mijn tanden, zei Tulp, terwijl ik nog bezig was, zoals altijd met fantasievolle woorden, in mijn hoofd de letters vinyl rond te draaien –eerst een i, dan een y- .
Voor hij verder vertelde over de man van de muziekwinkel bekende ik hem dat ik ’s avonds heel vaak mijn tanden niet poets.
Hij bekende op zijn beurt dat hij heel vaak ’s ochtends zijn tanden niet poetst. Hij overtuigde me bijna meteen van zijn gelijk. Schetste een beeld van de chips en de rijst en de appeltaart die in de nacht de verschrikkelijkste rottingsprocessen doormaken in je mond. Ik huiverde zelfs even, herinner ik me, een rilling die door me heen trok terwijl ik zei: ‘ik huiver nu.’
Toch poetste ik daarna nog steeds alleen ’s ochtends mijn tanden.
Tulp vertelde verder, de kleine grijzende man van de muziekwinkel. Naast zijn winkel zaten, bij mooi weer, altijd veel mensen. Bijzondere, jonge mensen met alternatieve kleding, gitaren en fluiten. De man van de muziekwinkel hielp ze bij hun droom. Muziek maken.
Tulp zei dat muziek maken bijna net zoiets is als een huis bouwen. Daarom zegt ook niemand: muziek spelen, zei hij, want het gaat niet om het spelen. Muziek zet je neer. Je graaft eerst een gat voor de fundamenten zei hij. En je hijst een vlag als het hoogste punt is bereikt. Het is belangrijk te zorgen voor een goede aannemer. Zodat je na een tijd kunt zeggen dat je muziek is gemaakt.
Naar echt goede muziek kun je wijzen, zei Tulp. Dan kun je zeggen: kijk, daar. Echt goede muziek speelt door als de gitaren weer in hun dozen zitten.
Dat soort dingen leerde Tulp me, altijd als hij een verhaal vertelde.
Hij had zelf ook muziek gemaakt, dat wist ik al. Op een dag wilde hij weten hoe het was om straatmuzikant te zijn. Straatmuzikanten zijn zelf muziek, zei hij toen. Ze zijn meer muziek dan hun gitaar. Gitaren zijn alleen maar muzikaal. Ik confronteerde hem niet met deze uitspraak. Dat deed ik nooit, ik luisterde. Toen hij straatmuzikant was schreef hij zijn eigen lied. Vrouw op zomerschoenen heette het. Over dat blaren onlosmakelijk bij de zomer hoorden. En pleisters in damestasjes. Bij mijn weten was hij nooit met een vrouw geweest. En ik praatte tegen hem nooit over schoenen of blaren.
Tulp hield weer op straatmuzikant zijn toen een uitgever hem benaderde. Die zei hem dat hij het talent van Tulp zag in zijn teksten. Tulp wilde geen literair talent zijn maar een muzikaal talent op dat moment. Hij werd boos en gaf zijn gitaar aan een voorbijganger. Later zei hij dat hij het teleurstellend vond dat uitgevers ook langs de Hema lopen en stilstaan bij straatmuzikanten.

De man van de muziekwinkel had een studio gemaakt in zijn inloopkast. Volgens Tulp was het de kleinste studio van de wereld. Maar, zei hij, als Jimi Hendrix op zijn veertiende zo’n studio had gehad, was hij misschien wel twee jaar eerder bekend geworden. Dat soort dingen sprak de jonge mensen aan. Dat wist de man van de muziekwinkel. Hij hielp ze. Wees ze aan hoe ze het beste de knoppen konden gebruiken. Het was zo donker in die inloopkast dat alle gezichten rood en groen oplichtten van de knopjes en hun lichtjes.
Ook dat was muziek, zei Tulp. Met die knoppen maakten ze hun muziek, zei Tulp. Bij hun was het hoofdinstrument de man van de muziekwinkel. Hij legde hun cd’s ook altijd in zijn winkel.

Niemand wist hoe die man heette. Niemand wist ook wat hem bewoog, want hij leek nooit ergens van te genieten. Het was niet zo dat hij van jonge mensen hield. Of van muziek.
Even was het stil. En toen? vroeg ik. Toen niets, zei Tulp. Op een dag bleven de luiken van zijn winkel dicht. Het werd winter. De jonge mensen vertrokken. Hij was dood, denk ik.

Ook die man is muziek, zei Tulp, net als bepaalde schilderijen. De boeken van Knut Hamsun, zei Tulp. Ik kende ze niet. Ook dat is muziek, zei Tulp.
Omdat je niet weet waarom alles er zo mooi in is. En als je door gaat met kijken, of luisteren, of lezen, dan bedenk je ineens dat al die mensen die erachter zitten geen bankemployee of chirurg zijn geworden zodat wij van hun schilderijen, of boeken, of muziek kunnen genieten.

Het is bijzonder dat mensen dat voor elkaar doen, zei Tulp, vlak voor hij ophing. Later bleek het de laatste keer te zijn dat ik hem sprak. Daarom heb ik juist dit verhaal onthouden, en veel minder de verhalen over kamperen, zwemmen en papier. Hij wist waar al die dingen vandaan kwamen. En waarom we ze hebben bedacht.
Hij zei me, de laatste keer dat hij me belde, dat ik veel naar toevalsmuziek moest luisteren. ‘Luister veel naar toevalsmuziek,’ zei hij.’ Misschien kun jij er dan achter komen waarom het mij pijn doet als jij pijn hebt. Ik denk dat we dat in de toevalshoek moeten vinden.’
De avond erna belde hij niet. En de avond daarna ook niet. Langzaam hield ik op met wachten. Ik vond een hoofdband van hem, op de weg van mijn huis naar het zijne. Die band, besloot ik, is de eerste noot van de toevalsmuziek van Tulp. Ik voelde dat hij niet meer leefde. Ik wist veel niet van hem, ik wist niet waarom hij wilde dat ik hem voor het gemak Tulp noemde. En waarom hij zo graag wilde weten wie er achter de dood zat. ‘Er zit iemand achter de dood die geen bankemployee of chirurg is geworden en ik wil weten of hij dat erg vindt.’ Dat zei Tulp. Waarom hij dat alles wilde weten, dat weet ik niet. Het is wel de reden waarom hij dood is.
En, zou Tulp zeggen, de reden waarom ik nog leef.

20100718

Postindustriële spontane vegetatie:

Waar gebouwen langzaam ontworteld raken,
waar gruis huist tussen gras en stalen bloemen de varens bevruchten.
Waar niets gepland doch veel gegroeid is en langzaam
verdwenen. Waar ooit de arbeiders zwart-wit hun pet afdeden.
Om te buigen voor weer, wind of nog een lange dag verwijderd
van het avondeten.
Waar de planten de gebouwen vreten. De herinneringen verteren
naar vergetelheid. Daar waar de gebaande paden niets meer zijn
dan vertrapt en kwijt.

20100701

Wat is het droste-effect
vraag je en ik zeg
iemand die leest
over iemand die leest en
dan steeds kleiner.

Teleurgesteld ben je
en je vraagt
is het ook iemand die slaapt
met iemand die slaapt.
Of iemand die de vriend is
van jouw vriend.

Of woorden als
parterretrap die andersom ook
parterretrap en dan weer andersom
ook.

En ik zeg een parterre
met een trap en daaraan een parterre en
daaraan een trap. En dan steeds kleiner.

Ik zeg zoals wij. Je pakt mijn vingers
en ik de jouwe en jij de mijne totdat we
een kluwen hand zien:
en dan steeds groter.

En je knikt.

20100630

flirt

Zoals ik woorden nodig heb
had jij jezelf. Je lach zei
ik weet van wanten
en: laten we samen op weg naar
de horizon of zoeken naar bessen of
zomaar iets tegenkomen
en dat samen gevonden hebben.

(The sky is the limit, trachtte mijn lach)

En je hand toen ik in het donkerder
begon over kou en jij nog warmer
en warmere dingen wist en ik
als antwoord rilde.

Later de rest van je lichaam
en toen je vertrok

je omkijken.

20100628

een cohesie betuiging

Niemand ziet dat je ijs koopt voor in haar vriezer of
dat je op het knopje drukt en
dat je het dan zo maar samen noemt omdat
het even duurt voordat het licht aangaat.

Het verschil daartussen is alleen zijn en
je alleen voelen. Eerst lief zijn dan lief vinden
en tenslotte onstuimig liefdoen totdat ze op het knopje drukt
en het direct donker wordt.

Zij kijkt niet en jij kan niet zien. Je koopt nieuwe ijsjes.
En passant duw je jezelf in nieuwe vriezers.
En je weet, terwijl ze langs je rennen en je zachtjes
niet bederft dat ik geen vriezer heb. Net als jij.

20100626

Droom

en af en toe gaat in het donker je lichaam weg

zie ik jou als bakstenen muren
rug tegen rug met de maan en
ben ik alleen
zonbeschenen.

panikeren heeft zin want liefje
schreeuw ik
en je bent er

sust

20100518

Vroeger duwde ik wel een bos wortels,
of een boodschappentas in de hand,
waarin oorspronkelijk de mijne zat.
Die van mijn moeder bijvoorbeeld.

Ik sloop dan weg om op te staan
na het vallen zoals ik dat
eufemistisch gezien moet hebben of
via het klimrek weer eens de wolken te raken.

Later leerde je me het geluk van
onbewaakte fietsenstallingen
waarin je zo maar je hart kunt verliezen
en het gevaar van onbewaakte ogenblikken
waar je hem later weer in je handen geduwd krijgt.

20100515

klein woord

Geluk is niet
ver weggaan en zeggen
dat het gras alleen maar mooier werd.
Of besluiten dat je elkaar zo mooi vindt
dat je blijft.

’t is niet alles zo goed voor elkaar hebben
dat elke vriend zijn eigen wijn en jij elke dag
een ander kust.
Noem dat leven;
noem dat lust.

Geluk duurt
een akkoord op een vleugel, een blik op jou
een hand op je buikpijn
en dan alleen nog buikpijn zo
snel; zo mooi,
noem dat geluk

leegte

Je bent uit de taal ontstaan. Zoals
een schepper met warme vingers
een torso boetseert en daaruit later
een rib neemt.

Je bent een net en alles wat ontglipt.
Je ontstond uit dat wat werd gemist, de woorden
maakten jouw vorm en daaruit nam je
later de inhoud.

Niemand beheerst de stijl die jij bent.
't is zoals jij zwijgt en zoals jij loopt. Zoals de anderen
dat allemaal niet doen en zelfs voor jou
nog een onmetelijke ruimte overlaten.

Ik wil alles vastleggen wat jij niet bent
om met de leegte jou te kunnen herleiden
als je met al je wit en al je woorden
straks weer in de taal vergaat.

20100501

Als ik kon vliegen

Kilometers lopen moeten we, we willen niet.
Het wiel is immers jaren geleden niet voor niets
gevonden.

Ik ontdek dat langzaam pratend
de tijd sneller voorbij gaat -ongeveer zoals dat
je met een vergrootglas kleinere letters kunt schrijven.

-We bekijken de stoep en de sloot
waarin het kroos als een eindeloze file
een tunnel in verdwijnt.
De kikkers duiken achter de gordijnen en
onder de banken als ze ons zien.

Zijn wij even verliefd als zij,
vraag je.
Wij zijn elkaars onderzoeksobject.
Twee onderzoeksvragen die
hand in hand wat weg delen.

Als ik kon vliegen zou ik andere
dingen doen dan de vogels verzucht ik, ik zou
je nooit meer over het hoofd zien, en van de lucht
een droom maken en

dan me langzaam en zacht laten strelen door de tijd
tot aan het vrijen
in de boomgaard bij het avondlicht en heel snel praten
omdat mijn regel vast ook andersom werkt.

20100421

paradigma

kreeg je een camera toen
je nog klein was legde je
elke verandering stil zo
dacht je, ketende
de wereld.

Ook mij schoot je vol
tranen, vastgelegd op foto’s
herinneringen beklijfden
tot enkel blauwe lucht

Je probeerde de liefde,
de lust, de ochtend, de seks,
de katers zoals anderen geesten vastleggen
in oude gebouwen.

20100419

je beklimt ook bergen hoor
dat je je fiets ertegen aan kan zetten
zo stijl spreek je tot mijn verbeelding.

Mont Ventoux zeg je
en bovenop kus je
de eerste vrouw die je ziet.

Dat hoort erbij. Netjes rangschikken
de vrouwen, de kussen
de ramen waarachter.

vernis op de kozijnen dat
dan weer wel.

Je zwaait mij uit de wind
tot later kus je en elke tong
is de jouwe
fluister je

20100403

je neemt het
kleinste pad en glimlacht
me met je mee.
je zegt kom en ik geloof je
je bent een brug ik mag over je heen als
ik val moet het opnieuw en dan
moet ik de rivier zijn en mag
jij zwemmen, je zegt de wind steekt op
ik golf jij verdrinkt maar dat
vind ik cliché dus we doen het opnieuw.

je koos me,
lief en droeg me over
aan de kleuren van de wolken ik stroomde door
maar je overbrugt me verder ik
zal je niet bedanken
mijn hart is vloeibaar, is
de spatten die je raken tijdens storm.

20100324

amsterdam

Amsterdam trekt mijn jurk
uit de kreukels maar doet hem
nooit helemaal recht.
de stad is mijn bril de zon
spiegelt in de glazen
de kleine straatjes ontluiken als knoppen en
de zon gaat feilloos over in de nacht.

ik heb het er zomer zien worden:
ik was alleen in de tunnels en steegjes
Amsterdam heeft me ontkleed
geglimlacht en de schouders
karakteristiek opgehaald
de zomer begon voor niets en
niemand was meer onderweg
dan ik en niemand lachte meer,
maar beminde en het was mooi en los daarvan
allemaal helemaal
gratis.

20100306

Ik heb het vermogen de woorden te tellen
zoals
ik ooit duizenden zandkorrels telde;
het semantische schaakbord van koning Shirham
ik kan ook de woorden vergeten
en zeggen wat ze zijn zoals ik ooit
mijn zandkorrels woestijn noemde

van de woorden poëzie maken,
en het begrijpen.

20100221

Toen we nog handjes vasthouden deden en
dagzwaaien naar de mevrouw
met het hondje.
tegels tellen en springen over
het wit van de zebrapaden.
Toen die letters halfverlichten
omdat ’t ook maar uit een doosje stroomt
we enkel de was maar konden en
dachten de wereld is net zo plat
als dat we nooit zullen sterven.

We gingen aan elkaar voorbij ik
zag vast jouw ogen wel voorheen
en had ik het geweten
hoe had ik het gedaan
jouw hand gepakt, geglimlacht
misschien had ik het geschreven maar
ik had je laten weten
dag
ik vind je later lief

20100202

vergeten

Herinneren heeft, zo zie je aan Marsman
geen zin; we zijn er niet op gebouwd.
Vissen worden altijd groter
als ze langer zijn gevangen.

Je zegt me dat ik danste maar
de afdruk van onze schoenen
toont jouw voeten
die voorlagen en
de mijne die volgden

En het zand liegt niet
want het heeft geen neus
die kan groeien en geen wangen
die gaan blozen

kom, kleed je uit en ren op dezelfde
blote voeten als ik in de zee
en onthoud maar niets want de werkelijkheid
is al het moois wat we vergeten

20100114

GEKRAKEEL
NOTULEN


De één:
Ik verlang naar tevredenheid
De ander:
op een boterham, of uit het vuistje?
De één:
het gaat niet om de vorm.
het gaat om de inhoud.
Het cliché:
De maatschappij dat ben jij
De één:
Jij zegt het, ik eis enkel tevredenheid
De ander:
en wat zeggen we van …
Het cliché:
(..)
De ander:
Assertiviteit?
De één:
Liefde en geluk vinden we door tevreden te zijn
Het cliché:
Je weet wat ze zeggen
De ander:
nee!
Ze zeggen nee
(..)
Ik weet niet wat ze zeggen.
En daar komt nog bij:
Nee zeggen is de essentie
De mens:
Slechts een van de velen
Ja zeggen is er ook één.
Het cliché:
wie weet hier nou wat ze zeggen
De mens:
het gaat niet om wat ze zeggen..
De één:
dat zei ik
Het gaat om de inhoud
Denken is geen doen
En praten ook niet.


De mens:
Wanneer openen wij onze ogen.
Het cliché:
dat zou ik zeggen!
De ander:
Daar heb je het al:
Assertiviteit.
De mens:
ze zeggen zo veel,
Ik raak er van in de war
De ene keer is het dankjewel
Voor een stukje eenheidsworst
En de andere keer is het allemaal
mijn schuld.
En de een wil jongens
En de ander weer meisjes.

Het cliché:
Keer elkaar de wang toe
gaat heen, vermenigvuldigt u
daardoor wordt iedereen gedreven
men houdt niet van delen.
De kleuren:
mogen wij even op onze strepen gaan staan?
Het is niet zo zwart-wit.
De één, De ander, het cliché (de mens!) :
eeeeeeeeven centraal!!
We moeten terug
Naar de doelstellingen
Het één? Of het ander?
(De mens:
Check, dubbelcheck. De doelstellingen zijn behaald. Het gaat alleen nog om de afwerking.)
De kleuren:
(!!)
(de mens:
ik wil even iets anders aansnijden
Ik word niet serieus genomen
Ik sta tussen haakjes.)
De meute die weliswaar meestal niets zegt:
ach, gezwets en gezwijmel
Geen touw aan vast te knopen

(de mens:
luister dan toch
De notulist is een –onbeschaafd woord-
Hij censureert en verkracht de vergadering!!)

Iedereen verzamelt zich om de notulist, de hamer begint een tirade, het aaneengeschakelde getimmer waarmee hij stilte probeerde af te dwingen is niet in de notulen opgenomen.
De meute die toch niets zegt wringt zich door alle openingen uit het zicht.

Iedereen herhaalt de notulen.

Chaos.

De cake en koffie worden aangesneden, een moment van verorbering.

De hamer voegt zich tot de meute

De krachttermen voegen zich tot de hamer

De één en de ander voegen zich tot de krachttermen


Het slottakkoord

De essentie
Hij was mooier dan mooi maar deed slechte dingen omdat hij dacht dat het goed was.
God zag ook dat het goed was.
Zo moet hij gedacht hebben.
Geef hem de ruimte
Geef hem de vrijheid
Geef hem de vleugels van een meeuw
Geef
Geef

Het individu

Pief paf poef,
bloed, hart, ziel, zweet, tranen.

(Hij was autistisch noch gameverslaafd.
Hij ontvluchtte zijn plaats in de maatschappij omdat hij zag dat meer dan het grootste deel schijn was.
Soms schreef hij, gevoelige ritmische gedichten waarin hij probeerde de essentie van al wat is te vatten, omdat hij langs mooie stromende rivieren had gelopen en had genoten van de groene sprieten die ‘nieuw leven’ symboliseerden. Maar nog vaker omdat hij zag hoe lelijk alles werd onder de handen van de mensen.
Een poète maudit zonder geloof.

Hij was een dichter,hij was een taalkunstenaar, de vastlegger van al het gevoel maar meer dan dat wordt hij herinnert als een moordenaar. Hij was gevoelig, maar wordt herinnert als wreed. Hij had als geen ogen over voor de ander, ving de blikken om ze in netten te bewaren en koesteren.
Hij had een moedervlek op zijn wang, en als de angst te groot werd legde hij zijn vinger daarop, als om hem te beschermen.

Hij had een meisje en als zij bang werd wiegde hij haar als een kind, en altijd kuste hij en was hij geduldig.

Hij nam het leven als een galg en verorberde al wat mooier was. Een verdrietig mens is minder waard dan een gelukkig mens. )

20100111

Binnenskamers

Als ik de deur ben, ben jij
degene die mij niet opent.
-waarom zou je ook,
ik sta al op een kier.
Voor de ruimte die ik, kierend,
niet verberg
mag ik jouw oog en dan weer jouw oor zijn.
Ik jouw perceptie
jij mijn nauwe realiteit.
Het is beter dat niet te vervoegen en hoewel het
binnen fluisterzacht over jou gaat zie ik door jouw ogen
dat je het niet wilt horen.

Ik wou dat ik de wind was die me dichtwaaide
dan was ik jouw geluk bij een ongeluk.