Na een tijdje zijn de woorden op. En dan is er nog
het klamme van ochtendseks, een nieuwe auto kopen,
zo maar ineens hagelslag op brood. Dan is er nog
het naar buiten kijken, rustig ademhalen. Iets nieuws leren,
vast wel. Lachen om een grapje,
maar wie
schetst mijn verbazing als jij er niet
meer bent.
Waar je gevallen bent, blijf je.
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.
JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)
In het hele universum is dit je plaats.
Alleen maar deze ene plek.
Maar die heb je helemaal van jezelf gemaakt.
JÁNOS PILINSZKY (1921-1981)
20110409
20110302
*
Je schraapte kleren van je lijf als uit woede en er was zichtbaar
een randje haar bij je navel. Een druppel van het douchen, een
bultje en een vlekje pigment alsof je een foto was waar de zon op scheen.
Je kleren gooide je in bergen kreukels van je af, je emoties vouwde je op. Behoedzaam
kronkelde je jezelf eromheen. Toen je een meisje had kreukte je gevoelens en legde
ze op verkeerde stapels.
Een soort kwartetten met je ziel, zei je en liep laconiek de zee in omdat je
‘toch de boel al kwijt was.’ In de verte ving je kleding wind.
Je kippenvel was heel veel kleine bultjes rechtopstaande haartjes. Je haren
waaierden in watersnood en door de huid van je gezicht zag ik steeds meer
bodem van de zee.
een randje haar bij je navel. Een druppel van het douchen, een
bultje en een vlekje pigment alsof je een foto was waar de zon op scheen.
Je kleren gooide je in bergen kreukels van je af, je emoties vouwde je op. Behoedzaam
kronkelde je jezelf eromheen. Toen je een meisje had kreukte je gevoelens en legde
ze op verkeerde stapels.
Een soort kwartetten met je ziel, zei je en liep laconiek de zee in omdat je
‘toch de boel al kwijt was.’ In de verte ving je kleding wind.
Je kippenvel was heel veel kleine bultjes rechtopstaande haartjes. Je haren
waaierden in watersnood en door de huid van je gezicht zag ik steeds meer
bodem van de zee.
20110226
Paprika
Menno heeft een stalker. Een beschaafde nette stalker. Hij vindt het soms bijna een geruststelling, de ademhaling van de stalker in z’n oor. Soms is het fijn te vertellen waar hij zoal mee bezig is. De stalker is een luisterend oor.
Het is goed om gestalkt te worden, zo denkt Menno erover. Het hoort erbij, zegt hij. Net als stickertjes op appels. Je kunt er wel een probleem van gaan maken, maar je weet toch al dat er niemand is die denkt: ik ga er mijn levensdoel van maken. Ik laat alles uit mijn handen vallen om ervoor te zorgen dat de appelstickertjes van de aardbodem verdwijnen. Net als stalkers. Zo erg zijn ze niet.
Menno probeert zijn stalker te begrijpen.
- Dag meneer, heeft Menno wel eens gezegd. Verveelt u zich misschien. Dat u me zo vaak belt. Verwacht u dat we op een dag vrienden zullen zijn?
Aan vrienden heb je nooit gebrek, is zijn opgewekte levensvisie. Ook niet aan vrienden die een verleden hebben als stalker. Hij denkt dat stalkers heel aardige mensen zijn. De eenzaamheid drijft ze tot rare dingen.
Zijn stalker antwoordt nooit.
-Tot mijn spijt kan ik niet de hele avond naar uw ademhaling luisteren, zei Menno op een dag. Ik snap dat u daar plezier in heeft, maar ik heb simpelweg de tijd niet. Een andere keer misschien.
Dat laatste zei hij uit pure beleefdheid. Maar hij meende het ergens wel. Beleefdheid kan ook oprecht zijn. Menno weet niet of het de stalker uitmaakt. Dat hij beleefd tegen hem is. Je weet niet wat voor dingen zo’n stalker al naar z’n kop geslingerd heeft gekregen. Hij woont in een nette buurt. Dus als de stalker Menno’s segment van het telefoonboek gebruikt zal het allemaal wel meevallen.
Menno woont klein. Een kamer in Tilburg. Voor een man van veertig is het ongewoon maar vrienden heeft hij toch niet. Wijn en literatuur zijn mijn vrienden, roept hij altijd als mensen er naar vragen. Dat antwoord heeft hij eens bedacht om niet zielig gevonden te worden. Met de loop der tijd heeft hij ook genegenheid opgevat voor zijn stalker. Maar echt vrienden, zo zou hij het niet durven noemen.
Vroeger was hij een rebel. Hij reisde naar Berlijn om met vrouwen uit de kroeg sterren te kijken. Nu hij als levensdoel heeft opgevat om gehandicapten leuke uitjes te bezorgen is dat voorbij. Hij vergadert veel. Over de vereiste bescherming bij glijbanen. Of over leuke huisjes met een zwembad op de Veluwe. Hij doet de financien, dus hij is meestal tegen te veel poespas. De gehandicapten zijn belangrijker dan zijn rebel-zijn. Dat zegt hij ook altijd tegen de stagiare: het gaat om het geluk van de gehandicapten.
Zij zegt dan: I agree.
Ze is Nederlands, maar ze is een van de mensen die de Engelse taal overschat, denkt Menno dan. Dat vindt hij een vervelende eigenschap maar van zijn stagiaire kan hij het hebben.
Je hebt tegenwoordig weinig te kiezen, qua stagiaires. Tolerantie is een belangrijk goed. De stagiaire heeft overigens mooie borsten. Borsten die eruit zien alsof ze omhoog gaan. Zoals je benen omhoog gaan als je naar beneden raast in een kermisattractie, zo vertelde hij eens aan zijn stalker. Zijn stagiaire brengt licht in zijn leven, zo ziet hij het.
Vorige week heeft hij haar nog een fles wijn gegeven. Op het briefje schreef hij: omdat je mijn leven oplicht.
Hij weet niet of ze het leuk vond.
2.
Vroeger wilde Marianne kapper worden. Daarna dacht ze een tijdje dat ze de ontwikkelingshulp inwilde. Ze schonk alle kleren die ze niet meer mooi vond aan Humanitas. Nog steeds gaat ze rechtop zitten als er een ontwikkelingsland op tv is. Misschien ziet ze een zwarte moeder rondlopen in haar G-star vest.
Uiteindelijk ging ze SPH studeren in Nijmegen. De zorgverlening wilde ze in. Ze heeft geen spijt van haar keuze, ook de feestjes in Nijmegen vindt ze leuk. En vanuit haar flat heeft ze een uitkijk over de stad. ’s Avonds kijkt ze graag naar de mensen die ergens naar op weg zijn. Zij is niet zo vaak ergens naar op weg.
Marianne heeft een grote liefde aan de andere kant van het land. Hij vindt haar ‘wel oké.’ Soms reist ze naar hem toe om hem te verrassen. Met chocoladetaarten of een gedicht. Ze vindt dat hij te veel in haar hoofd zit.
Deze ochtend zit ze al vroeg op haar stageplek. Op de muur hangen twee verkreukte foto’s van kinderen die ondertussen twee keer zo oud zijn geworden. Dat weet ze omdat haar kantoorgenote veel over ze praat. Op de foto’s likken ze aan een veel te groot ijsje. Het is stil op het werk. Uit de aangrenzende kamer klinkt het getyp van Menno. Vorige week had ze een fles wijn van hem gevonden op haar plek. Het was al de derde sinds ze hier zat.
Toen ze de eerste fles wijn kreeg wist ze niet wie het was, Menno. Nu weet ze het wel: het is de man die er uit ziet alsof hij niet begrijpt wat het allemaal betekent. De notities op het prikbord. Scheefliggende tegels op de stoep. Marianne vond zelfs dat hij het type was wat verbaasd naar een gevallen oude vrouw zou kijken, niet begrijpende wat hij geacht werd te doen. Ze hoorde van haar kantoorgenote dat hij de financien heel goed doet. Een aanwinst, werd hij genoemd.
Na de tweede fles wijn was ze eens met hem gaan praten. Communicatie op de werkvloer, zo leerde ze bij SPH, was heel belangrijk. Het was een onbelangrijk gesprek. Over het geluk van de gehandicapten. Toch had ze het erna nog een paar keer gedaan. Ze had wel gezien dat hij niet veel had met zijn collega’s. Daarom wees ze hem er ook eens op dat zijn stropdas scheef zat. En is ze één keer iets met hem gaan drinken. Na afloop betaalden ze allebei hun eigen drankje.
Nu staat Menno in de deuropening. Hij kucht even.
-Wat denk je, vraagt hij. Willen gehandicapten liever glijden of doen ze een parcours?
-Ligt aan de gehandicapte, antwoordt Marianne. Vraag het hun begeleiders. Of vraag het ze zelf. Ben je trouwens naar de kapper geweest?
Menno tast afwezig naar zijn hoofd.
- O, dat, zegt hij. Ik ga voor het parcours. Wil je vanavond bij mij eten? Ik heb verse paprika’s.
Marianne weet niet wat ze met de aanvulling over paprika’s moet. Bij haar weten zijn verse paprika’s geen reden om iemand uit te nodigen. Ze houdt ook helemaal niet van paprika’s.
Menno kucht nog een keer. Hij loopt het kantoortje in en gaat op haar bureau zitten.
-Het zou gezellig kunnen zijn. Je zou me dingen over je leven kunnen vertellen. Soms word ik gebeld tijdens het eten, maar dan neem ik gewoon niet op, mompelt hij.
-we moeten het maar beter niet doen, zegt Marianne. Menno kijkt haar aan alsof ze een vlieg is die van zijn schouder moet vliegen. Na een korte stilte wrijft hij in zijn ogen.
-Oke, zegt hij. Dat moesten we dus maar niet doen. Hij kijkt haar recht in haar ogen. Ongemakkelijk wordt ze er van. Achteruit loopt hij de kamer weer uit.
-Dat moesten we dus maar niet doen, roept hij nog een keer. Een minuut later wordt het getyp op zijn kamer hervat.
3.
Menno zag eens een man op TV die naakt in een bak met ijs kon zitten. Terwijl hij daar in zat vertelde hij dat hij de totale controle over zijn lichaamstemperatuur had. Met zijn hersenen. Menno denkt dat het hele leven een bak met ijs is.
Op dit moment heeft hij de controle over zijn lichaamstemperatuur aardig weten te behouden. Maar als hij even niet oplet ziet hij de borsten van Marianne terwijl ze zegt dat ze niet wil afspreken. Ze deinsden er een beetje bij.
Aan het eind van de dag loopt hij nog even naar Mariannes kamer. Haar kantoorgenote doet een spelletje op haar iPhone. Af en toe hoor je een vrolijk bliepje. Of eigenlijk is het meer een tingeltje. Hij loopt naar Marianne toe en drukt zijn lippen voor ze het doorheeft op de hare. Hij beweegt zijn lichaam zo dat haar borsten één moment tegen zijn borst drukken. Voordat ze heeft kunnen reageren loopt hij weg. De ogen van haar kantoorgenote zijn op hem gericht, de iPhone bliept onophoudelijk.
Menno besluit dat het tijd is voor nummerherkenning op zijn telefoon.
4.
Marianne wil een andere stageplek. Ze wil eigenlijk een andere opleiding. Iets met ontwikkelingshulp. Of misschien toch kapster. De zorg, dat is echt niets voor haar.
5.
-Ben je mijn vriend? Zegt Menno, ben je mijn vriend? Ik kan je dit toch vertellen. De borsten van mijn stagiaire winden me op. Ik heb ze vandaag gevoeld. Ze voelden zoals een goede huzarensalade, net uit de vriezer. De wereld is een bak met ijs, mijn beste stalker. Ik denk dat jij dat ook vindt. En vanaf vandaag heb ik nummerherkenning. Ik denk dat ik zo maar eens bij je op bezoek ga. Je woont zo te zien helemaal niet ver weg. Ik ga bij je op bezoek omdat ik nu wel eens wil zien wie je bent.
De stalker heeft opgehangen. Terwijl de pieptoon klinkt in het oor van Menno praat hij door.
-ik werk al mijn hele leven met gehandicapten. Ik heb bedacht dat ik dat wilde tijdens het kijken naar de sterren in Berlijn. Ken je Berlijn, beste stalker? In Berlijn woont iedereen samen. Het is eigenlijk één grote gemeenschap. In Berlijn zouden ze niet moeilijk doen over een dinertje. In Berlijn zijn ze dol op paprika.
Menno tikt het telefoonnummer van zijn stalker in bij Google.
-Ik denk dat ik zo maar even langskom. Het heeft nu lang genoeg geduurd. Bovendien moet ik mijn verse paprika toch aan iemand kwijt. O, weet je wat ik je nog wilde vertellen? Het gaat over Marianne, mijn stagiaire. Op het moment dat ik haar borsten tegen me aan voelde wist ik dat ik nummerherkenning wilde. Ik dacht aan jou, stalker.
Menno legt de hoorn neer en stopt langzaam de paprika in een plastic zakje. Als laatste zoekt hij een scherp mes. Gehele paprika’s kan niemand eten, mompelt hij. Er moet gesneden worden.
Langzaam loopt hij de trap af.
Het is goed om gestalkt te worden, zo denkt Menno erover. Het hoort erbij, zegt hij. Net als stickertjes op appels. Je kunt er wel een probleem van gaan maken, maar je weet toch al dat er niemand is die denkt: ik ga er mijn levensdoel van maken. Ik laat alles uit mijn handen vallen om ervoor te zorgen dat de appelstickertjes van de aardbodem verdwijnen. Net als stalkers. Zo erg zijn ze niet.
Menno probeert zijn stalker te begrijpen.
- Dag meneer, heeft Menno wel eens gezegd. Verveelt u zich misschien. Dat u me zo vaak belt. Verwacht u dat we op een dag vrienden zullen zijn?
Aan vrienden heb je nooit gebrek, is zijn opgewekte levensvisie. Ook niet aan vrienden die een verleden hebben als stalker. Hij denkt dat stalkers heel aardige mensen zijn. De eenzaamheid drijft ze tot rare dingen.
Zijn stalker antwoordt nooit.
-Tot mijn spijt kan ik niet de hele avond naar uw ademhaling luisteren, zei Menno op een dag. Ik snap dat u daar plezier in heeft, maar ik heb simpelweg de tijd niet. Een andere keer misschien.
Dat laatste zei hij uit pure beleefdheid. Maar hij meende het ergens wel. Beleefdheid kan ook oprecht zijn. Menno weet niet of het de stalker uitmaakt. Dat hij beleefd tegen hem is. Je weet niet wat voor dingen zo’n stalker al naar z’n kop geslingerd heeft gekregen. Hij woont in een nette buurt. Dus als de stalker Menno’s segment van het telefoonboek gebruikt zal het allemaal wel meevallen.
Menno woont klein. Een kamer in Tilburg. Voor een man van veertig is het ongewoon maar vrienden heeft hij toch niet. Wijn en literatuur zijn mijn vrienden, roept hij altijd als mensen er naar vragen. Dat antwoord heeft hij eens bedacht om niet zielig gevonden te worden. Met de loop der tijd heeft hij ook genegenheid opgevat voor zijn stalker. Maar echt vrienden, zo zou hij het niet durven noemen.
Vroeger was hij een rebel. Hij reisde naar Berlijn om met vrouwen uit de kroeg sterren te kijken. Nu hij als levensdoel heeft opgevat om gehandicapten leuke uitjes te bezorgen is dat voorbij. Hij vergadert veel. Over de vereiste bescherming bij glijbanen. Of over leuke huisjes met een zwembad op de Veluwe. Hij doet de financien, dus hij is meestal tegen te veel poespas. De gehandicapten zijn belangrijker dan zijn rebel-zijn. Dat zegt hij ook altijd tegen de stagiare: het gaat om het geluk van de gehandicapten.
Zij zegt dan: I agree.
Ze is Nederlands, maar ze is een van de mensen die de Engelse taal overschat, denkt Menno dan. Dat vindt hij een vervelende eigenschap maar van zijn stagiaire kan hij het hebben.
Je hebt tegenwoordig weinig te kiezen, qua stagiaires. Tolerantie is een belangrijk goed. De stagiaire heeft overigens mooie borsten. Borsten die eruit zien alsof ze omhoog gaan. Zoals je benen omhoog gaan als je naar beneden raast in een kermisattractie, zo vertelde hij eens aan zijn stalker. Zijn stagiaire brengt licht in zijn leven, zo ziet hij het.
Vorige week heeft hij haar nog een fles wijn gegeven. Op het briefje schreef hij: omdat je mijn leven oplicht.
Hij weet niet of ze het leuk vond.
2.
Vroeger wilde Marianne kapper worden. Daarna dacht ze een tijdje dat ze de ontwikkelingshulp inwilde. Ze schonk alle kleren die ze niet meer mooi vond aan Humanitas. Nog steeds gaat ze rechtop zitten als er een ontwikkelingsland op tv is. Misschien ziet ze een zwarte moeder rondlopen in haar G-star vest.
Uiteindelijk ging ze SPH studeren in Nijmegen. De zorgverlening wilde ze in. Ze heeft geen spijt van haar keuze, ook de feestjes in Nijmegen vindt ze leuk. En vanuit haar flat heeft ze een uitkijk over de stad. ’s Avonds kijkt ze graag naar de mensen die ergens naar op weg zijn. Zij is niet zo vaak ergens naar op weg.
Marianne heeft een grote liefde aan de andere kant van het land. Hij vindt haar ‘wel oké.’ Soms reist ze naar hem toe om hem te verrassen. Met chocoladetaarten of een gedicht. Ze vindt dat hij te veel in haar hoofd zit.
Deze ochtend zit ze al vroeg op haar stageplek. Op de muur hangen twee verkreukte foto’s van kinderen die ondertussen twee keer zo oud zijn geworden. Dat weet ze omdat haar kantoorgenote veel over ze praat. Op de foto’s likken ze aan een veel te groot ijsje. Het is stil op het werk. Uit de aangrenzende kamer klinkt het getyp van Menno. Vorige week had ze een fles wijn van hem gevonden op haar plek. Het was al de derde sinds ze hier zat.
Toen ze de eerste fles wijn kreeg wist ze niet wie het was, Menno. Nu weet ze het wel: het is de man die er uit ziet alsof hij niet begrijpt wat het allemaal betekent. De notities op het prikbord. Scheefliggende tegels op de stoep. Marianne vond zelfs dat hij het type was wat verbaasd naar een gevallen oude vrouw zou kijken, niet begrijpende wat hij geacht werd te doen. Ze hoorde van haar kantoorgenote dat hij de financien heel goed doet. Een aanwinst, werd hij genoemd.
Na de tweede fles wijn was ze eens met hem gaan praten. Communicatie op de werkvloer, zo leerde ze bij SPH, was heel belangrijk. Het was een onbelangrijk gesprek. Over het geluk van de gehandicapten. Toch had ze het erna nog een paar keer gedaan. Ze had wel gezien dat hij niet veel had met zijn collega’s. Daarom wees ze hem er ook eens op dat zijn stropdas scheef zat. En is ze één keer iets met hem gaan drinken. Na afloop betaalden ze allebei hun eigen drankje.
Nu staat Menno in de deuropening. Hij kucht even.
-Wat denk je, vraagt hij. Willen gehandicapten liever glijden of doen ze een parcours?
-Ligt aan de gehandicapte, antwoordt Marianne. Vraag het hun begeleiders. Of vraag het ze zelf. Ben je trouwens naar de kapper geweest?
Menno tast afwezig naar zijn hoofd.
- O, dat, zegt hij. Ik ga voor het parcours. Wil je vanavond bij mij eten? Ik heb verse paprika’s.
Marianne weet niet wat ze met de aanvulling over paprika’s moet. Bij haar weten zijn verse paprika’s geen reden om iemand uit te nodigen. Ze houdt ook helemaal niet van paprika’s.
Menno kucht nog een keer. Hij loopt het kantoortje in en gaat op haar bureau zitten.
-Het zou gezellig kunnen zijn. Je zou me dingen over je leven kunnen vertellen. Soms word ik gebeld tijdens het eten, maar dan neem ik gewoon niet op, mompelt hij.
-we moeten het maar beter niet doen, zegt Marianne. Menno kijkt haar aan alsof ze een vlieg is die van zijn schouder moet vliegen. Na een korte stilte wrijft hij in zijn ogen.
-Oke, zegt hij. Dat moesten we dus maar niet doen. Hij kijkt haar recht in haar ogen. Ongemakkelijk wordt ze er van. Achteruit loopt hij de kamer weer uit.
-Dat moesten we dus maar niet doen, roept hij nog een keer. Een minuut later wordt het getyp op zijn kamer hervat.
3.
Menno zag eens een man op TV die naakt in een bak met ijs kon zitten. Terwijl hij daar in zat vertelde hij dat hij de totale controle over zijn lichaamstemperatuur had. Met zijn hersenen. Menno denkt dat het hele leven een bak met ijs is.
Op dit moment heeft hij de controle over zijn lichaamstemperatuur aardig weten te behouden. Maar als hij even niet oplet ziet hij de borsten van Marianne terwijl ze zegt dat ze niet wil afspreken. Ze deinsden er een beetje bij.
Aan het eind van de dag loopt hij nog even naar Mariannes kamer. Haar kantoorgenote doet een spelletje op haar iPhone. Af en toe hoor je een vrolijk bliepje. Of eigenlijk is het meer een tingeltje. Hij loopt naar Marianne toe en drukt zijn lippen voor ze het doorheeft op de hare. Hij beweegt zijn lichaam zo dat haar borsten één moment tegen zijn borst drukken. Voordat ze heeft kunnen reageren loopt hij weg. De ogen van haar kantoorgenote zijn op hem gericht, de iPhone bliept onophoudelijk.
Menno besluit dat het tijd is voor nummerherkenning op zijn telefoon.
4.
Marianne wil een andere stageplek. Ze wil eigenlijk een andere opleiding. Iets met ontwikkelingshulp. Of misschien toch kapster. De zorg, dat is echt niets voor haar.
5.
-Ben je mijn vriend? Zegt Menno, ben je mijn vriend? Ik kan je dit toch vertellen. De borsten van mijn stagiaire winden me op. Ik heb ze vandaag gevoeld. Ze voelden zoals een goede huzarensalade, net uit de vriezer. De wereld is een bak met ijs, mijn beste stalker. Ik denk dat jij dat ook vindt. En vanaf vandaag heb ik nummerherkenning. Ik denk dat ik zo maar eens bij je op bezoek ga. Je woont zo te zien helemaal niet ver weg. Ik ga bij je op bezoek omdat ik nu wel eens wil zien wie je bent.
De stalker heeft opgehangen. Terwijl de pieptoon klinkt in het oor van Menno praat hij door.
-ik werk al mijn hele leven met gehandicapten. Ik heb bedacht dat ik dat wilde tijdens het kijken naar de sterren in Berlijn. Ken je Berlijn, beste stalker? In Berlijn woont iedereen samen. Het is eigenlijk één grote gemeenschap. In Berlijn zouden ze niet moeilijk doen over een dinertje. In Berlijn zijn ze dol op paprika.
Menno tikt het telefoonnummer van zijn stalker in bij Google.
-Ik denk dat ik zo maar even langskom. Het heeft nu lang genoeg geduurd. Bovendien moet ik mijn verse paprika toch aan iemand kwijt. O, weet je wat ik je nog wilde vertellen? Het gaat over Marianne, mijn stagiaire. Op het moment dat ik haar borsten tegen me aan voelde wist ik dat ik nummerherkenning wilde. Ik dacht aan jou, stalker.
Menno legt de hoorn neer en stopt langzaam de paprika in een plastic zakje. Als laatste zoekt hij een scherp mes. Gehele paprika’s kan niemand eten, mompelt hij. Er moet gesneden worden.
Langzaam loopt hij de trap af.
20110111
ontij
Ik weet ook niet precies wat ik eb en vloed moet vragen. Of hoe de maan het beste
kan staan en de wind het beste kan blazen.
Voor flessenpost heb je een zee nodig. En wij hadden geen zee.
Wij hadden alleen een smalle strook aarde, lucht en ozonlaag die ons
van ons scheidde. Op een morgen, -nadat we bedachten dat bloemknoppen
opengingen van jouw sleutelbos, de bruine cafés en de vrouwen ook-
besloten we op reis te gaan en de zee te openen.
Zoals Mozes het deed maar dan dat een van ons op de oever bleef, als
soldaten van de koning.
De zee ging niet open. De bloemknoppen, de bruine cafés en de vrouwen.
Allen bleven ze dicht. En toen we terug kwamen de gordijnen. De tekenfilms om zeven uur ’s ochtends,
samen met de hagelslag en mijn neefje: het was er niet beter op geworden. De grachten
in middelgrote Nederlandse steden kringelden nog steeds van regen, en jouw
sigarettenrook kringelde nog steeds simpelweg niet.
Nu rol ik lege wijnflessen onder het bed. Naast zacht fruitig, lekker
bij de vis en soepel lig jij. Ben ik echt net zo dichtbij?
20101107
stilstaan
Wat worden we geleid door weggaan,
of zijn het wielen. Met als enig verdrietje de
wrijving nemen we afscheid van steeds een groter stukje
weg. Omdat we allemaal alleen maar denken aan
hoe fout het gaat als je niet doordraait.
Eens vingerhaakte ik een koord en ik wilde nooit
meer stoppen. Na twintig meter was al het draad op,
zoals bij mij en jou en zelfs de verkeerde kleuren bleken
eindig. Hoop was voor niets want
ook wachten doen we niet meer. ’t Is doorgaan en als
je even niet opkijkt heeft iedereen om je heen de
draden opgemaakt. Zo gaat dat, zeggen ze. En of je
de vluchtstrook niet ijdel wilt gebruiken. Die is alleen
voor echt verdriet.
of zijn het wielen. Met als enig verdrietje de
wrijving nemen we afscheid van steeds een groter stukje
weg. Omdat we allemaal alleen maar denken aan
hoe fout het gaat als je niet doordraait.
Eens vingerhaakte ik een koord en ik wilde nooit
meer stoppen. Na twintig meter was al het draad op,
zoals bij mij en jou en zelfs de verkeerde kleuren bleken
eindig. Hoop was voor niets want
ook wachten doen we niet meer. ’t Is doorgaan en als
je even niet opkijkt heeft iedereen om je heen de
draden opgemaakt. Zo gaat dat, zeggen ze. En of je
de vluchtstrook niet ijdel wilt gebruiken. Die is alleen
voor echt verdriet.
20101010
l'arbre qui voit
En ze staat daar maar te ruisen en alles
gezien te hebben: ze zegt ik ben een vrouw
van tachtig jaar. Mij hoef je niets te vragen.
Wie ik heb liefgehad? Dat is geen vraag, ik heb
liefgehad. Uitroepteken. En ja, ik geloof nog in
God. Kijk maar bedroefd, ga heen.
Ik heb de meeste mensen ontzien, denkt ze.
Ze heeft ontslapen terwijl wij sliepen. Ze maakte
geen onderscheid: ze ontzag naaisters en scholieren,
zonder te vragen naar hun motief.
Nu is het gedaan en het was genoeg, zegt ze. Ze wil
het lusteloze ruisen van haar takken verplaatsen naar een
bos waardoor je haar niet meer zult zien.
gezien te hebben: ze zegt ik ben een vrouw
van tachtig jaar. Mij hoef je niets te vragen.
Wie ik heb liefgehad? Dat is geen vraag, ik heb
liefgehad. Uitroepteken. En ja, ik geloof nog in
God. Kijk maar bedroefd, ga heen.
Ik heb de meeste mensen ontzien, denkt ze.
Ze heeft ontslapen terwijl wij sliepen. Ze maakte
geen onderscheid: ze ontzag naaisters en scholieren,
zonder te vragen naar hun motief.
Nu is het gedaan en het was genoeg, zegt ze. Ze wil
het lusteloze ruisen van haar takken verplaatsen naar een
bos waardoor je haar niet meer zult zien.
We dachten in aanhalingstekens.
Droegen ons verdriet als een mooie jurk.
Onze handen werden vuisten werden daden
van stil verzet. We zetten haakjes om
dat we elkaar best lekker vonden ruiken. Dat
we elkaar best mooi vonden. Lieten ze daar
voorgoed staan. We lagen en als het moment
te mooi werd maakten we van onze vingers
ezelsoren. En was het allemaal weer even
verkeerd vastgelegd. We trokken de verkeerde
lakens over elkaar heen en bleven maar herhalen:
dit is allemaal heus niet echt.
Droegen ons verdriet als een mooie jurk.
Onze handen werden vuisten werden daden
van stil verzet. We zetten haakjes om
dat we elkaar best lekker vonden ruiken. Dat
we elkaar best mooi vonden. Lieten ze daar
voorgoed staan. We lagen en als het moment
te mooi werd maakten we van onze vingers
ezelsoren. En was het allemaal weer even
verkeerd vastgelegd. We trokken de verkeerde
lakens over elkaar heen en bleven maar herhalen:
dit is allemaal heus niet echt.
Abonneren op:
Posts (Atom)